Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Deun

betekenis & definitie

I. m. (-en),

1. eenvoudige zangwijze, liedje; (fig.) hij zingt altijd dezelfde deun, hij komt altijd op hetzelfde terug; — (ongunstig) afgezaagde, vervelende wijs ;
2. (gew.) ergens zijn deun in hebben, zijn pleizier ; — om de deun, uit de grap, uit kortswijl; — er ’n deun van zien, het verkeerd zien aflopen.

II. bn. bw. (-er, -st),

1. gierig, inhalig: hij blijft deun op een cent, wil niets missen;
2. armoedig : het ziet er deun bij hem uit.