Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Consul

betekenis & definitie

m. (-s),

1. (Rom. gesch.) elk der beide eerste overheidspersonen tijdens de Republiek; — (in Frankrijk) titel van de drie bewindvoerders 1799—1804.
2. gevolmachtigd vertegenwoordiger ener vreemde regering in een land, resp. stad, ter waarneming van de (handels)belangen der onderdanen van die staat: in havensteden wonen veel consuls.

3. vand. gevolmachtigde van een vertakte vereniging, aan wie de belangen der leden in een bepaald district zijn toevertrouwd, b.v. bij de wielrijdersbond.

< >