(<Fr.), v. (-s, ...tiën).
1. voorwaarde, beding: conditiën stellen; in ’t bijz. in toepassing op transacties: wat zijn uw condities? hoeveel moet u er voor hebben?
2. toestand (uit een oogpunt van wat iem. presteren kan, inz. op het gebied van sport; ook van dieren): in goede conditie zijn.
3. dienstbetrekking, dienst: in conditie zijn, gaan.
4. (Zuidn). achterste.