Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Biecht

betekenis & definitie

v. (-en), (R.-K.)

1. één der zeven sacramenten, in substantie de berouwvolle belijdenis van zonden aan een geestelijke, meestal vóór de H. Communie : de biecht horen ; iem. de biecht afnemen; de biecht bestaat uit het berouw over bedreven zonden, de belijdenis der zonden, de vergiffenis door de priester, en de voldoening; generale biecht, het belijden van de zonden van zijn hele leven; — (fig.) iem. de biecht voorlezen, zijn plicht voorhouden, zeggen waaraan hij zich te houden heeft; — uit de biecht klappen, geheimen oververtellen; — (w. g.) ik zeg het u in biecht, in geheim; — bij de duivel te biecht gaan, aan een vijand zijn geheimen toevertrouwen;
2. (oneig.) belijdenis, bekentenis van hetgeen men als schuld op zich geladen heeft; ook fig.: iem. de biecht afnemen, nauwgezet ondervragen.

< >