Wat is de betekenis van bezoek?

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

bezoek

bezoek - Zelfstandignaamwoord 1. het bezoeken, de visite Zij gingen even een bezoek afleggen. Het bezoek aan het museum was zeer de moeite waard. 2. de personen die op visite zijn of komen, de verzamelde bezoekers Ik...

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

bezoek

bezoek - zelfstandig naamwoord uitspraak: be-zoek 1. het naar iemand toe gaan ♢ we gaan op bezoek bij Ahmed 2. de mensen die naar iemand toe gaan ♢ het bezoek bleef niet lang Zelfstan...

2024-04-26
Begrippenlijst Omroep Reclame Nederland

Omroep Reclame Nederland (2016)

Bezoek

Een bezoek is een serie van een aantal opgevraagde pagina’s tijdens één sitebezoek, door één bezoeker.

2024-04-26
De A is van Amalia, die is allochtoon, een multiculti ABC

Hans Kaldenbach (2007)

Bezoek

Nederlanders gaan weinig zomaar, dus zonder afspraak te maken bij elkaar op bezoek. Het is gebruikelijk en normaal om vooraf even te bellen. ‘Komt het uit als we bij je langs komen?’ Waarschijnlijk kunnen Nederlanders niet goed tegen onverwachte veranderingen. Ze willen zich kunnen voorbereiden. Vrijwel alle vrouwen zeggen bij onverwacht bezoek: ‘L...

2024-04-26
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

bezoek

zie geleid.

2024-04-26
Dromen encyclopedie

Fink (1998)

Bezoek

Wanneer het bezoek onaangenaam is, dan kan dit wijzen op allergieën of op een afkeer, die men in de waaktoestand tegen iemand koestert.

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Bezoek

s.n., bisite, bisyk (it), oanrin, oanflecht; — hebben, folk hawwe.

2024-04-26
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

Wil je toegang tot alle 17 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Bezoek

o. (-en), 1. het bezoeken: een bezoek aan een museum ; 't bezoek neemt toe, er komen meer bezoekers in de stad, het museum enz.; — een bezoek bij iem. brengen, afleggen, een visite; op bezoek zijn, gaan, op visite; — bezoeken van rouwbeklag kunnen niet afgewacht worden; 2. de personen die op bezoek zijn, komen: bezoek...