o., g. mv.,
1. het in stand houden of in stand blijven van iets : het behoud van de godsdienst; — (nat.) wet van het behoud van arbeidsvermogen, wet die leert dat geen arbeidsvermogen kan worden vernietigd of uit niets ontstaan ; — verlof met behoud van traktement, terwijl het traktement toch uitbetaald wordt; — overdr.: mannen van het behoud, conservatieven;
2. het in stand houden of blijven van iemands leven of welzijn, redding : zijn behoud hing er van af ; zijn behoud in de vlucht zoeken; die vergissing was zijn behoud, daaraan had hij zijn redding te danken;
3. (scheepst.) door een schip in een bep. koers afgelegde afstand.