Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Behoren

betekenis & definitie

I. ww. (behoorde, heeft behoord), (in spreektaal vaak horen, zie ook ald.),

1. het eigendom zijn van, toebehoren : die pen behoort (aan) mij; — toekomen : aan hem behoort het recht van benoeming ;
2. vereist worden, nodig zijn : er behoort tot zulk een tverk een grote mate van geduld; daartoe behoort moed ; vand.: passen, betamen: dat behoort zo ; goed' met kwaad vergelden is niet, zoals behoort; kinderen behoren vroeg naar bed te gaan ; zijn werk naar behoren af maken, naar den eis, goed; — ieder behoort zijn best te doen, het is plicht, dat ieder zijn best doet;
3. een (noodzakelijk) onderdeel uitmaken van een geheel, of van een groep van personen of zaken: bij die stoelen behoort deze tafel; die tuin behoort er bij ; Karel behoort er bij ; de Erim behoort tot Rusland, is staatkundig daarvan een onderdeel; hij behoort niet meer tot de onzen, hij heeft onze partij verlaten ;
4. zijn eigen, noodzakelijke of gewenste plaats hebben of vinden: die kat behoort hier niet, is niet van ons ; gij behoort hier niet, hier is uw plaats niet; die stoelen behoren in de voorkamer, moeten daar staan;
5. gerekend worden: het behoort tot de zeldzaamheden, het komt zelden voor ; — dat behoort nu tot het verledene, is nu voorbij ; daar spreken we niet meer over ; —

II. zn. o., in: ieder zijn behoren, zijn bescheiden deel, wat hem toekomt.