Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Arend

betekenis & definitie

m. (-en),

1. veelsoortig geslacht van grote roofvogels (Aquila), geroemd om hun moed, kracht, snelle en hoge vlucht en scherp gezicht (vgl. ’t meer verheven en dichterlijke adelaar); in ’t bijz. de steenarend, Aquila chrysaëtus ; — (spr.) een arend vangt geen vliegen, een groot of edel mens strijdt niet tegen onbeduidende personen ;
2. (gew.) mannetjesvogel, inz. I doffer ;
3. veldteken of standaard met de beeltenis van de onder 1. genoemde vogel (bij Romeinen en Fransen) ;
4. (wapenk.) afbeelding van de onder 1. genoemde vogel in natuurlijke gedaante (de fantastische vorm heet adelaar) ; vand. fig. : degeen die een arend in zijn wapen voert;
5. (gew.) angel van een mes, een zeis, een beitel;
6. (slotenm.) schacht en baard van een sleutel te zamen genomen ;
7. (sterrenk.) zeker sterrenbeeld aan de rand van de Melkweg.