bn.,
1. zonder andere voorwerpen derzelfde soort in de nabijheid : een alleenstaande woning;
(plantk.) alleenstaande bloem, alléén aan een stengel;
2. (fig.) waar niets gelijksoortigs naast staat: een alleenstaand geval, feit, op zichzelf staande en daarom niet als regel geldende; — 3. niet met andere personen samenwerkend of overeenkomend, geen deel van een groep uitmakend: een alleenstaande figuur. [Vgl. alleen staande, slechts staande.].