Wat is de betekenis van Alleenstaand?

2024-12-04
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-12-04
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

alleenstaand

alleenstaand - Bijvoeglijk naamwoord 1. zonder partner of gezin Zij was een alleenstaande vrouw. Woordherkomst samenstelling van alleen en staand

2024-12-04
CBS begrippenlijst

CBS (2018)

Alleenstaand

Een alleenstaand persoon is een persoon die alléén zichzelf particulier, dus niet-bedrijfsmatig, voorziet van huisvesting en in dagelijkse levensbehoeften. Toelichting Een alleenstaande vormt een eenpersoonshuishouden. Tot eenpersoonshuishoudens worden ook personen gerekend die met anderen op eenzelfde adres wonen maar een eigen huish...

2024-12-04
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

alleenstaand

alleenstaand - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: al-leen-staand 1. gescheiden van anderen of iets anders ♢ dit is een alleenstaand geval, nergens mee te vergelijken 2. zonder vaste partner ♢ mijn...

2024-12-04
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-12-04
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Alleenstaand

bn., 1. zonder andere voorwerpen derzelfde soort in de nabijheid : een alleenstaande woning; (plantk.) alleenstaande bloem, alléén aan een stengel; 2. (fig.) waar niets gelijksoortigs naast staat: een alleenstaand geval, feit, op zichzelf staande en daarom niet als regel geldende; — 3. niet met andere pers...

2024-12-04
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

alleenstaand

bn. (op zich zelf staand, d. i. los of verwijderd van andere gelijksoortige dingen): een alleenstaand huis, een alleenstaand feit.

2024-12-04
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

alleenstaand

(al'le:n) bn. 1. los van andere gelijksoortige voorwerpen : een huis. 2. Plantk. alleen aan een stengel staand : een -e bloem. 3. zo goed als enig in zijn soort : een feit, geval.

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-12-04
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

ALLEENSTAAND

Alleenstaand bn. zonder andere voorwerpen derzelfde soort in de nabijheid eene alleenstaande woning; — (fig.) alleen uit zich zelven handelend, zonder medewerking van anderen; — een alleenstaand geval, feit, op zich zelven staande en daarom niet als regel geldende; vgl. alleen staande, slechts staande.