I.(zeeg af, is afgezegen), (dicht.) langzaam afzakken, nederzijgen; nederdalen; — (van bloesems en andere lichte voorwerpen) losgaan en langzaam naar beneden vallen ; — ook fig. van weldaden of gewaarwordingen die de hemel geeft; — (van personen) onwillekeurig nederzinken, in onmacht vallen: opeens werd de zieke door een duizeling bevangen en zeeg van zijn stoel af; — (van hogere of onstoffelijke wezens, voorgesteld als op de luchtstroom nederdalende) nederdalen, naar beneden komen: de nieuwe godheid, ten hemel afgezegen.
II.
(zeeg af, heeft afgezegen), (vloeistoffen) door middel van doorzijging afzonderen van de dikkere bestanddelen waarmede zij vermengd zijn, ze door een doek laten wegvloeien: men laat de kruiden in water koken en zijgt dan het vocht door een doek af ; de waterdelen van geronnen melk af zijgen.