Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Afgepast

betekenis & definitie

bn. (-er, meest —),

1. (wev.) (van stoffen voor japonnen, tafelkleden, tafellakens, servetten, handdoeken enz.) zó vervaardigd, dat ingeweven randen of hoekstukken de grootte van elk afzonderlijk stuk aangeven en niet per meter verkocht wordende;
2. (fig.) in de juiste maat afgemeten en berekend; — (fig.) afgemeten, gedwongen, stijf (van handelingen);
3. afgepast geld, juist de waarde, zo nodig in pasmunt; gewoner is gepast.