bn. en bw.,
1. (wapenk.) afgebroken paal, paal die hetzij de boven-, hetzij de benedenrand van het schild niet raakt, maar slechts dicht nadert;
2. (veroud.) afgebroken grond, een grond doorsneden van moerassen en plassen;
3. afgebroken stijl, kort en bondige stijl waarbij de auteur telkens op een ander onderwerp overgaat;
4. afgebroken woorden, geen volle zin vormend
5. (plantk.) afgebroken gevind, geveerd, gevind, geveerd met bij afwisseling kleinere en grotere blaadjes ;
6. bw.: hij sprak verward, afgebroken, hortend, met onderbrekingen.