Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Absoluut

betekenis & definitie

(<Lat.), bn. en bw.,

1. volstrekt, niet betrekkelijk: absolute onzijdigheid; de absolute waarde van een getal’,de absolute ruimte, waarin alleen de aether is; — absolute temperatuur, gerekend vanaf het absolute nulpunt der temperatuur, waarbij de kinetische energie der gassen gelijk nul wordt; — (taalk.) buiten grammaticale betrekking: absolute naamvallen; absoluut gebruik van een transitief ww.;
2. volkomen: absolute stilte, eenzaamheid;
3. zuiver, onvermengd: absolute alcohol, alcohol van 100%; absolute bosgrond;
4. onbeperkt, geheel onafhankelijk: absoluut gezag;
5. (philos.) het absolute, wat geheel op zichzelf is, zonder enige betrekking tot iets daarbuiten;
6. (kunst) geheel uit de eigen middelen van een kunstvorm voortkomend: absolute muziek, instrumentale muziek die in generlei betrekking staat tot uiterlijke motieven of tot een andere kunst (b.v. een symphonie, sonate); absolute film;
7. (bw.) volstrekt, geheel, totaal: dat is absoluut onmogelijk; ik wil het absoluut weten, onvoorwaardelijk.