(reed aan, heeft en is aangereden),
I. onoverg.,
1. rijdend naderen;
2. bij iem. aanrijden, in het voorbijrijden bij hem aangaan ;
3. op iem. aanrijden, rijden in zijn richting, naar hem toe ;
4. sneller rijden;
5.beginnen te rijden;
II. overg.,
1. met zijn rijtuig tegen iets of iemand stoten : wij zijn aangereden; de oude man werd door een auto aangereden en gedood; — (fig.) slecht van een zaak afkomen: hij is lelijk aangereden; — 2. (w. g. fig.) iem. lastig vallen, dringend verzoeken om, aanklampen: hij heeft mij wel tienmaal aangereden om iets te kopen ;
3.personen, bouwstoffen, goederen enz. aanrijden, ze naar een bepaalde plaats rijden; zich ergens laten aanrijden, heenrijden;
4. paarden aanrijden, beginnen ze af te richten, gewoonlijk toerijden gezegd.