Definities van Nederlandse spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden in de Ensie H
- Het kind van de rekening zijn
- Het laken door het oog van de schaar halen of trekken
- Het land hebben
- Het land van belofte
- Het laten afweten
- Het leeuwen(aan)deel van iets krijgen of nemen
- Het lek boven water hebben
- Het liedje van verlangen zingen
- Het loodje moeten leggen
- Het loopt de spuigaten uit
- Het lot valt altijd op Jonas
- Het moet uit de lengte of uit de breedte komen
- Het muist wat van katten komt
- Het neusje van de zalm
- Het of de spits afbijten
- Het of ze in of achter de mouw hebben
- Het onderspit delven
- Het oog van de meester maakt het paard vet
- Het op iemand begrepen hebben
- Het op iemand gemunt hebben
- Het op iemand of iets verzien hebben
- Het op zijn of haar heupen hebben, krijgen
- Het over een andere boeg wenden of gooien
- Het paard of de paarden achter de wagen spannen
- Het paard van Troje of het Trojaanse paard inhalen
- Het psychologische ogenblik
- Het riekt naar de mutsaard
- Het rijk der schimmen
- Het schip der woestijn
- Het schuifje krijgen
- Het schuurtje bij het huisje laten
- Het spits afbijten
- Het spits bieden
- Het tafellaken doorsnijden (tussen zich en een andere persoon)
- Het vaantje strijken
- Het vat der Danaïden
- Het verkorven hebben
- Het verloren schaap
- Het vette der aarde
- Het was een dubbeltje op zijn kant
- Het wordt mij (enz.) groen en geel voor de ogen
- Het zal hem (mij, u enz.) varen
- Het zeil strijken voor iemand
- Het zijn niet allen koks die lange messen dragen
- Het zijn sterke benen (het moeten sterke benen zijn) die de weelde kunnen
- Het zijn twee handen op één buik
- Het zit er (niet) aan (bij hem)
- Het zwaard van Damoclès
- Het zwarte schaap
- Hij (enz.) ziet ze vliegen
- Hij (ze) kan, ze kunnen, je kunt de pot op
- Hij deed of zijn neus bloedde
- Hij heeft de aap binnen
- Hij heeft de klok horen luiden, maar weet niet waar de klepel hangt
- Hij heeft de papegaai afgeschoten
- Hij heeft de prins gesproken
- Hij heeft de pruik op
- Hij heeft er een hondje zien geselen
- Hij heeft veel noten op zijn zang
- Hij heeft veel op zijn kerfstok
- Hij heeft zijn schaapjes op het droge
- Hij heeft zijn sporen verdiend
- Hij is bakkeran
- Hij is de Benjamin
- Hij is flink uit de kluiten gewassen
- Hij is goed van de tongriem gesneden
- Hij is in de lappenmand
- Hij is in de zevende hemel
- Hij is in zijn knollentuin
- Hij is in zijn nopjes
- Hij is kapoeres
- Hij is met dat water al eens meer voor de dokter geweest
- Hij is met een strootje te verleiden
- Hij is niet goed snik
- Hij is Oostindisch doof
- Hij is schaakmat
- Hij is te dom om voor de du(i)vel te dansen
- Hij is van de ketting
- Hij is van Kleef, of van de familie Van Kleef
- Hij is van lotje getikt
- Hij is voor één gat niet te vangen
- Hij kan wel opdoeken
- Hij komt pas uit de dop
- Hij liegt dat hij zwart ziet (of wordt)
- Hij loopt met molentjes
- Hij mag of kan zijn zweet niet ruiken
- Hij slaat de spijker op de kop
- Hij teert op zijn vet
- Hij weet van de hoed en de rand
- Hij weet van de moord
- Hij weet van Teeuwes noch Meeuwes
- Hij zal er zijn vingers niet blauw aan tellen
- Hij zit op zijn stokpaardje
- Hoe groter geest, hoe groter beest
- Hoe later op de dag, hoe schoner volk
- Hoe meer zielen, hoe meer vreugd
- Hoe vaart ge?
- Hoge bomen vangen veel wind
- Hol over bol
- Holland is in last