1. laat X maar-, laat hem zijn gang maar gaan (met de onderliggende gedachte: hij heeft geen hulp nodig; hij is wel bijdehand). Al bij Koster Henke: ‘schuiven = lopen: Laat die maar schuiven!’Vgl. Gronings loat mie moar schoeven, ik red mie wel! De uitdr. komt ook voor in de Utrechtse Vechtstreek en in het dialect van Gouda, maar is tegenw. wel algemeen slang.
... laat oom Kas maar schuiven. (Bouke B. Jagt: De muskietenoorlog, 1976)
... laat mij maar schuiven... (Arie Visser: Het vangen van de draak, 1983)
‘Laat mij maar schuiven!’, schreeuwde ik tegen mijn opvoeders... (Jos Brink: Laat mij maar schuiven, 1988)
Laat Kok maar schuiven. Hij kent zijn taak en houdt zich aan zijn afspraken. (Elsevier, 08/09/90)
2. wat schuift dat, wat brengt het op?; hoeveel geld krijg je er voor? Schuiven in de bet. ‘betalen’ heeft als variant schoven. Sinds dejaren zeventig. Oorspr. Bargoens, tegenw. veel meer ingeburgerd en AN-slang.
... hoeveel schuift het? (Ben Borgart: Troost. Verhalen, 1981)
... da’s gesellig, maar wat schuift dat? (Herman Pie- ter de Boer: Geheimenland, 1988)
Ik knikte begrijpend: ‘Schuift ’t nog wat?’ ‘Een tonnetje...’ gaapte Thom Hoffman... (Theo van Gogh: Mijn favoriete graftak (en ander onheil), 1989)
We hebben dus een baan voor je, maar reken er niet op dat het wat schuift. (Webber, februari 1995) Vraag ik wat het schuift, zegt-ie: ‘Twee bossen bloemen.’ (Nieuwe Revu, 15/02/95)
schuiver(d): een - nemen/maken, ervandoor gaan; hard weglopen. Deze Bargoense uitdr. vinden we al terug bij Koster Henke. Volgens Endt en Frerichs bet. schuiver(d) eigenlijk ‘zijdelingse beweging, val’ en vandaar dus ook ‘onderuitgaan, vallen’.