schuiven
1) (1968) (ook: schoven) (inf.) betalen; opleveren. 'Wat schuift dat?' Wat brengt het op? Hoeveel geld krijg je er voor? • Met hun dronken kop gooiden ze stukken haring in het rond. Kon me niks schelen, die kerel moest toch schuiven. (Haring Arie: Een leven aan de Amsterdamse zelfkant. 1968) • St. John begrijpt ook niet waarom een groot...