Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Winkel

betekenis & definitie

Winkel - 1) gem. in N.-Holland langs de Zuiderzee; 1961 H.A., alles kleigrond, waaronder de ingedijkte Groetpolder; zij telt 1650 inw., die van landbouw en veeteelt leven. De gem. bevat eenige buurten en het dorp W., aan de tramlijn Schagen-Hoorn; het heeft 900 inw. Hier sneuvelde in 893 graaf Arnoud tegen de West-Friezen.

2) dr. Jan te, Nederl. taal- en letterkundige, geb. 1847 te Winkel (Noord-Holland), als predikantszoon bestemd voor de theologie, verkoos de studie der letteren, eerst te Leiden, dan van 1872-’77 te Groningen, werd in ’t laatste jaar praeceptor aan het gymnasium aldaar, tot hij in 1892 benoemd werd tot hoogleeraar te Amsterdam in het Nederlandsch en in de Germanistiek (tot 1900), in welk ambt hij een ongemeene werkkracht ontwikkelde gedurende 25 jaar. Ook voor de Vlaamsche en Zuid-Afrikaansche taalbeweging was hij ijverig werkzaam. Van de Vereeniging „Het Vondelmuseum”, welke hij in 1901 met dr. P. Leendertz Jr. en dr. J. F. M. Sterck stichtte, was hij van den aanvang voorzitter.

Sinds 1878 zit hij in de redactie van de Bibliotheek van Middel-Nederlandsche Letterkunde, eerst met zijn leermeester, prof. H. E. Moltzer, na diens dood met prof. J. Verdam. Van zijn talrijke werken noemen we: Maerlants Roman van Torec (1875); Maerlants Werken, beschouwd als spiegel van de 13de eeuw (1877 als proefschrift uitgeven; omgewerkte uitgave 1892); Roman van Moriaen (1878); Het Kasteel in de 13de eeuw (1879); Esopet (1881); Mr. Joan Blasius (1881); Vondel als treurspeldichter (1882); De Grammatische figuren in het Nederlandsch (1884); Overzicht der Nederlandsche Letterkunde (1882, 7de dr. 1916); De Ontwikkelingsgang der Nederlandsche Letterkunde (5 dl. 1908-1921, 2de dr. verschijnende 1922).

3) dr. Lammerd Allard te, Nederlandsch taalgeleerde, geb. 1809 te Arnhem, overl. 1868 te Leiden, was 10 jaar secondant aan het Instituut Lagerwey te Geertruidenberg, daarna 14 jaar gouverneur bij Baron Heemstra op Veenklooster (bij Kollum), waar hij vijf zoons opleidde voor ’t academisch onderwijs en zelf zich bekwaamde in het Latijn en Grieksch en zich oefende in de Oud-Germaansche talen en in het Sanskriet. In 1851 werd hij tot leeraar aan het Leidsche Gymnasium benoemd en vier jaren later schonk de Senaat van de Universiteit te Leiden den autodidact het eere-doctoraat in de letteren, op voorstel van prof. M. de Vries. Tot 1860 doceerde T. W.; toen werd hij door de Vries aangezocht om als mederedacteur van het Woordenboek der Nederlandsche Taal op te treden. Voor dit Woordenboek en in verband daarmede voor de regeling van het Spellingvraagstuk, door taalcongressen sedert 1849 aan de orde gesteld, was T. W. de rechterhand van de Vries. Behalve vele artikelen in de Jager’s „Taalkundig Magazijn” en in de Jager’s „Archief voor Nederlandsche Taalkunde” alsmede in zijn eigen „Nieuw Nederlandsch Taalmagazijn” (1853-56) en „de Taalgids” (1859-67 met J. A. van Dijk), schreef T. W.: De Logische Analyse (1858); De Nederlandsche Spelling onder beknopte regels gebracht (1858, in 1893 als 8ste uitgave onder den titel van Leerboek der Nederlandsche Spelling); De Grondbeginselen der Nederlandsche Spelling (1863, 5de dr. 1881); Woordenlijst voor de spelling der Nederlandsche Taal (met de Vries 1866, 7de dr. 1914).