Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Lodewijk (frankrijk)

betekenis & definitie

Lodewijk (frankrijk) - naam van koningen van Frankrijk.

L. I, zie LODEWIJK DE VROME;
L. II de Stamelaar volgde in 877 zijn vader Karel den Kale op als koning van ’t West-Fr. rijk. Met Lodewijk den Jongen van Oost-Frankenland sloot hij ’t verdrag van Fouron waarbij Italië onder hen beiden verdeeld zou worden (878). Hij stierf reeds in 879. — L. III, zoon van L. II, volgde zijn vader in 879 op, had te kampen met opstanden der West-Fr. grooten, die steun zochten bij L. III van Oost-Frankenland. ’t Gelukte hem zich staande te houden, maar hij moest Lotharingen aan Oost-Frankenland afstaan. In 881 wist hij een overwinning te behalen op de Noormannen bij Saucourt (zie LUDWIGSLIED). Hij stierf in 882. — L. IV bijgenaamd Transmarinus, zoon van Karel den Eenvoudige, werd na den dood van Rudolf van Bourgondië tot koning uitgeroepen (936). Zijn gezag strekte zich uit over een groot deel van Aquitanië, de Spaansche Mark en ’t gr. Laon. Voor ’t overige had hij geen gezag over de grooten, van wie Hugo van Parijs de voornaamste was, wier tegenstand hem heeft verhinderd Normandië en Lotharingen te onderwerpen.

Daar Hugo herhaaldelijk de hulp inriep van Otto I van Oost-Frankenland, had L. ook met dezen te strijden. Tijdens zijn regeering hadden er in 937 en 954 invallen plaats van de Hongaren. Door zijn bekwaamheden heeft ’t gesl. der Karolingen zich nog een dertigtal jaren gehandhaafd in Frankrijk. Hij stierf in 954. — Litt.: Lauer, Louis IV d’Outremer (Bibl. école des hautes études Sc. phil. et hist. fs. 127). — L. V (le Fainéant) volgde in 986 zijn vader Lotharius op. Gezag had hij alleen in ’t land tusschen Seine en Loire. Hij was een vorst niet ontbloot van bekwaamheden, maar doordat hij te veel zaken tegelijk aanpakte, kon hij geen succes behalen in zijn strijd tegen de grooten. Hij stierf reeds in 987. — Litt.: Lot, Les derniers Carolingiens (Bibl. école hautes études Sc. phil. et hist. fs. 87). — L. VI volgde in 1108 zijn vader Philips I op; bijgestaan door Suger, abt van St. Denis, wist hij zijn macht te vergrooten ten koste van de leenmannen.

In den strijd tegen Hendrik I van Engeland wist hij dezen te dwingen de leenroerigheid van Normandië aan de Fr. kroon te erkennen. Een aanval van de verbonden legers van Hendrik I van Engeland en Hendrik V van Duitschland werd door hem afgeslagen (1124). Hij stierf in 1137. — L. VII volgde zijn vader L. VI in 1137 op. Ook hij werd in de regeering bijgestaan door Suger, abt van St. Denis. Hij nam deel aan den Kruistocht van 1144 (zie KRUISTOCHTEN) en scheidde zich daarna van Eleonora van Aquitanië, die kort daarop huwde met Hendrik van Anjou, waardoor Zuid-Frankrijk met Anjou later aan Engeland kwam (zie GROOT-BRITTANNIË). Onder zijn bestuur bloeide de Fransche kunst (zie FRANKRIJK, Letterkunde en Kunst). — L. VIII, zoon van Philips II August, deed, te hulp geroepen door den opgestanen Eng. adel, in 1215 een landing in Engeland en werd in Londen als koning gehuldigd, maar kon zich na den dood van Jan zonder Land tegen de edelen, die nu de zijde van Hendrik III kozen, niet handhaven, zoodat hij in 1217 bij ’t verdrag van Lambeth moest capituleeren. In 1223 volgde hij zijn vader in de regeering op en had te strijden tegen Raimund VII van Toulouse (zie ALBIGENZEN-OORLOG).

Bij zijn dood in 1226 was de oorlog nog niet geëindigd. — L. IX, volgde in 1226 zijn vader L. VIII op in de regeering over Frankrijk onder regentschap van zijn moeder Blanca, die ook, nadat hij meerderjarig was geworden (1234), invloed op de regeeringszaken bleef uitoefenen. Hij slaagde erin de rijksgrooten, die in verzet gekomen waren en een verbond met den koning van Engeland gesloten hadden, te onderwerpen. Ook de Engelschen konden zich niet staande houden. Zij werden verslagen bij Taillebourg en Saintes, waarop zij berustten in ’t verlies van de Fransche leenen (1242). Na in 1244 uit dankbaarheid voor de genezing van een zware ziekte beloofd te hebben een kruistocht te ondernemen, ging hij in 1247 scheep. Eerst in 1254 keerde hij terug (zie KRUISTOCHTEN). In de nu volgende jaren wijdde L. zich aan ’t bestuur van zijn land. Naar buiten voerde hij een vredelievende politiek en wist toenadering te bewerken tot Aragon, waarmede hij ’t verdrag van Corbeil (1258) sloot, waarbij Frankrijk afzag van alle aanspraken op Catalonië en Aragon van leenen in Zuid-Frankrijk.

Ook met Engeland kwam een verdrag tot stand (1259), waarbij de Engelschen voorgoed afzagen van Normandië, Anjou, Maine, Touraine en Poitou, maar daartegenover Perigord en Limousin in bezit kregen. In ’t binn. bestuur bracht L. groote hervormingen tot stand. Op de ambtenaren werd contrôle uitgeoefend door enquêteurs, ingesteld werden er parlementen en een chambre des comptes. De jurisdictie van de rijksgrooten beperkte hij door de instelling van hoven van appèl (grands baillages). In de rechtspraak schafte hij ’t godsoordeel af en voerde hij ’t getuigenverhoor in. Bij de muntordonnantie van 1263 bepaalde hij dat de kon. munt overal gangbaar was en de territoriale munt alleen betaalmiddel was in het betreffende territorium. In 1270 ondernam L. een tocht naar Tunis, waar hij stierf (zie KRUISTOCHTEN). Litt.: Bronnen (zie Molinier, Les sources de l’hist. de France III); Schrijvers: Le Nain de Tillemont, Vie de Snt.

Louis (1847-51); F. Fauré, Hist. de S. Louis (1865); Waller, S. Louis et son temps (1875); Lavisse-Langlois, Hist. de France III2 (1901); Perry, S. Louis, the most Christian King (1901); Viollet, Les établissements de S. Louis (Sc. de l’hist. de France 1881-86). — L. X, volgde in 1314 zijn vader Philips IV op. Teneinde de ontevredenheid der rijksgrooten te verminderen, gaf hij hun verschillende rechten. De lijfeigenen op de kroongoederen kregen de vrijheid onder bepaalde voorwaarden, welke echter zeer bezwarend waren. Hij stierf in 1316. — L. XI, zoon van Karel VII van Frankrijk, geb. 1423, had in 1440 deelgenomen aan ’t verzet van de rijksgrooten tegen den koning (de z.g.n. Praguerire) en begaf zich in 1446 naar zijn landschap de Dauphiné, waar hij als onafhankelijk vorst regeerde. Als zijn vader tegen hem optreedt, vlucht hij naar Philips van Bourgondië (1457), waarop hem de Dauphiné ontnomen wordt. In 1461, na den dood van zijn vader, aanvaardt L. de regeering. Wanneer de rijksgrooten zich tegen hem vereenigen tot de z.g.n. Ligue du Bien public (1464), kan hij zich niet staande houden en moet hij bij den vrede van St. Maur (1465) aan de grooten meerdere rechten toestaan, zoodat deze bijna zelfstandige vorsten worden.

Nog grooter deemoediging onderging L. in ’t volgend jaar te Péronne, wanneer tijdens zijn samenkomst met Karel van Bourgondië uitkomt, dat hij aan Luik steun had verleend. Toch slaagt L. er in zijn macht uit te breiden. Van een twist tusschen Berry en Bretagne maakt hij gebruik om Normandië te bezetten (1466). Na den dood van zijn broer Karel van Berry, vereenigt hij diens bezittingen met ’t kroongeb. (1472), waartegen Karel van Bourgondië zich tevergeefs verzet. Bij den vrede van Senlis moest Karel in deze machtsvergrooting van den Franschen koning berusten. De hertog van Alençon, die een verbond gesloten had met de Engelschen tegen L., werd gevangen gezet (1474), terwijl de graaf van Armagnac, die steun zocht tegen den Franschen koning bij Aragon, in 1473 van zijn leenen vervallen werd verklaard. De belangrijkste uitbreidingen kreeg de macht van den koning in 1477, toen na den dood van Karel den Stoute, L. diens land Bourgondië bezette en in 1480, toen hij van Karel van Maine de landschappen Anjou, Maine en Provence kreeg. Hierdoor kreeg Frankrijk een haven aan de Midd.

Zee (Marseille) en kon de koning aanspraak laten gelden op Napels en Sicilië (zie ANJOU). L., die vooral steun zocht bij de steden en zich bij voorkeur omringde door personen uit de burgerklasse, stierf in 1483. — Litt.: Bronnen (zie Monod, p. 220); Lettres de Louis XI (ed. Charavay et Vaesen 1883); Desjardins, Louis XI, sa politique extérieure, ses rapports avec l’Italie (1874); Sée, Louis XI et les villes (1891); Zeiler et Luchaire, Louis XI et la maison de Bourgogne (1887). — L. XII, koning van Frankrijk, kleinzoon van Lodewijk van Orleans, volgde in 1498 Karel VIII op, maakte aanspraak op het hertogdom Milaan, waar de familie Visconti was uitgestorven en de familie Sforza het gezag had geusurpeerd. Ook maakte hij als naaste verwant van het daar uitgestorven koningshuis van Anjou aanspraak op de kroon van Napels. Vooraf verzekerde hij het bezit van het hertogdom Bretagne voor de Fransche kroon door te huwen met de erfdochter van dat land, weduwe van Karel VIII. Daarop wendde hij zich naar Italië. Met de hulp van Venetië, dat zich tegen afstand van een deel van den buit bij Frankrijk had aangesloten, gelukte het spoedig den hertog van Milaan te verdrijven. Lodewijk XII liet zich als hertog huldigen en regelde het bestuur van het land, in welks bezit hij zich wist te handhaven.

Voor de verovering van Napels had Lodewijk bondgenooten noodig en vond deze in paus Alexander VI en koning Ferdinand den Katholieke van Aragon. De paus bewerkte het verdrag van Granada tusschen de beide koningen (1500), waarbij zij besloten het koninkrijk Napels te verdeelen. De verovering liep dan ook gemakkelijk van stapel. Koning Frederik van Napels begaf zich in Fransche gevangenschap en het land werd verdeeld onder de overwinnaars, die daarbij echter zoo hoog loopende oneenigheid kregen, dat een oorlog tusschen beiden uitbrak. De Spanjaarden versloegen de Franschen bij Cerignola (April 1503) en bij den Garigliano. Toen gaf Lodewijk den strijd op en sloot vrede waarbij hij Zuid-Italië overliet aan Ferdinand, waarvoor de laatste hem een som als schadeloosstelling betaalde. Daarop sloot hij in 1504 een verdrag met Maximiliaan, den Duitschen keizer, waarbij deze hem tegen een geldsom beleende met het hertogdom Milaan en de belofte kreeg van een huwelijk van ’s konings dochter met ’s keizers kleinzoon Karel, die dan als bruidschat zou aanbrengen Bourgondië, Bretagne en Blois. Maar de Staten, in 1506 te Tours bijeengekomen, verklaarden die landen onvervreembaar van de Fransche kroon en smeekten Lodewijk van het huwelijksplan af te zien, hetgeen dan ook geschiedde.

In 1507 veroverde de koning Genua en lijfde dat land in bij zijn Italiaansche bezitting. Teneinde in ’t bezit te komen der Milaneesche gewesten, die aan Venetië waren afgestaan, sloot L. een verbond met den keizer en Aragon tegen Venetië (het verbond van Cambrai, Dec. 1508). In April 1509 belegde de paus de republiek met het interdict, trokken de Franschen het gebied van Venetië binnen en behaalden de overwinning bij Agnadello. Zij drongen door tot den Mincio. Nu sloot Venetië vrede met den paus waarbij het alles teruggaf waarop de Heilige stoel aanspraak maakte. Lodewijk wenschte den oorlog door te zetten en richtte zijn aanvallen nu ook tegen den paus. Hij riep een synode te Tours bijeen, die den paus het recht ontzegde om wereldlijke redenen vorsten te beoorlogen en terugkwam op de pragmatieke sanctie en de besluiten van het concilie van Bazel. Lodewijk bestreed nu den paus, maar vond daarbij tegenover zich Venetië en Ferdinand, die ook vrede met Venetië had gesloten; terwijl met Maximiliaan nauwelijks rekening werd gehouden.

Terwijl in den Kerkelijken staat met afwisselend geluk werd gestreden, riep Lodewijk te Pisa een concilie bijeen van aan hem verknochte kardinalen, die een hervorming van het pausdom zouden ter hand nemen. De paus deed Pisa in den ban en sloot de „heilige ligue” met Ferdinand en Hendrik VIII van Engeland, de Venetianen en de Zwitsers. Hoofddoel der ligue was: handhaving van de eenheid der Katholieke kerk en verdrijving der Franschen uit Italië. Maar Lodewijk zette den oorlog met kracht door, veroverde Brescia, won in 1512 den grooten veldslag bij Ravenna, waar de Fr. veldheer Gaston de Foix sneuvelde, met wiens dood de voorspoed der Franschen eindigde. In Mei opende paus Julius het Lateraansch concilie, dat de besluiten van dat van Pisa vernietigde, en sloot daarop met den keizer, Engeland en Venetië een nieuwe ligue tegen Frankrijk. De Zwitsers traden toe en met hun hulp werd de Romagna aan de Franschen ontrukt. Milaan kwam in opstand, het schismatieke concilie vluchtte naar Lyon, en werd spoedig daarop ontbonden. Ook Genua maakte zich vrij en de Franschen trokken over de Alpen terug.

Na den dood van Julius II noopte Lodewijk XII den nieuwen paus Leo X tegen hem partij te kiezen door het sluiten van een verbond met Venetië ter herovering van Lombardijë, waarop Leo X antwoordde met het verbond van Mechelen tusschen den paus, Engeland, den keizer en Spanje. De Italiaansche oorlog brak opnieuw uit. De Zwitsers, in soldij van den paus, versloegen de Franschen bij Novara en in September versloegen de Engelschen de Franschen bij Guinegate. De vrede volgde nu spoedig, eerst met Ferdinand, daarna met den paus en de kerk, ten slotte ook met Hendrik VIII, wiens zuster Maria met Lodewijk huwde. Lodewijk deed van alle aanspraken op Italië afstand, en verloor Spaansch Navarra aan Ferdinand. In het binnenland heerschte rust en vrede. Lodewijk handhaafde het koninklijk gezag en zorgde voor een rechtvaardig bestuur. ,,Le père du peuple” zoo noemde hem het volk. Hij stierf in 1515.

Litt.: De Maulde-la-Clavière. Histoire de Louis XII.— L. XIII, 1601-1643, zoon van Hendrik IV en Maria de Medicis. Na den dood van zijn vader kwam hij als negenjarig kind op den troon. Zijn moeder werd regentes. De politiek van H. IV werd al ras losgelaten: niet slechts vermeed Maria alle vijandschap met het huis Habsburg, maar zij knoopte zelfs onderhandelingen aan, om voor haar zoon een Habsburgsche prinses tot vrouw te krijgen. Dit gelukte: Lod. XIII; in September 1614 meerderjarig verklaard, trad hij 25 Nov. 1615 in het huwelijk met Anna van Oostenrijk. Ten aanzien van de koninklijke macht is het regentschap van Maria een tijdperk van inzinking geweest; de adel werd sterk bevoorrecht en zijn groote macht verstoorde de rust en orde in het land.

De regentes werd geheel beheerscht door Concini en na diens dood door den hertog de Luynes. De toestand der geldmiddelen werd steeds slechter onder Lod. XIII. De koningin-moeder en de adel kwamen tegen de Luynes in verzet en dreigden met een burgeroorlog. Er kwam evenwel een schikking tot stand door bemiddeling van Armand du Plessis, bisschop van Luçon (Richelieu). Deze werd in 1624 in ’s konings raad opgenomen, waar hij weldra de eerste plaats innam. Kort na de meerderjarigverklaring van den koning (1614) had een bijeenkomst van de St.-Gen. plaats gehad, die, door gemis aan vertrouwen tusschen de standen, zonder resultaat was geëindigd. Sedert werden de standen niet meer samengeroepen voor 1789, daar met Richelieu het tijdperk begon van den strijd voor en de vestiging van de absolute koninklijke macht.

In dien strijd stond R. en niet Lod. XIII op den voorgrond; niet dan noode heeft de koning zich geschikt in de krachtige leiding van zijn minister, wiens geniale gaven hij erkende en van wiens goede bedoelingen met Frankrijk en het huis Bourbon hij overtuigd was. Die overtuiging maakte dan ook, dat hij Richelieu, spijt allerlei intrigues, de hand boven het hoofd hield. De leiding der staatszaken berustte bij R., terwijl de koning zich meer met het leger bemoeide. Na den dood van Gustaaf Adolf was Frankrijk begonnen openlijk deel te nemen aan den 30-jarigen oorlog: in 1635 werd de oorlog verklaard en een verbond gesloten met de Republiek, om samen de Spaansche Nederlanden te nemen. In dezen oorlog behaalden de Fransche troepen onder Guebriant, Enghien en Turenne menig succes. Noch Lod. XIII, noch R. beleefde het eind van dezen strijd.

R. stierf in 1642; zijn werk werd, zoowel in binnenlandsche als in buitenlandsche politiek, voortgezet door zijn opvolger, kardinaal Mazarin. Litteratuur: Bazin, Hist. de France sous L. XIII (1846, 4 dln.); L. XIII et Richelieu (1876); Zeller, Etudes crit. sur le règne de L. XIII (1879/80, 2 dln.); La minorité de L. XIII (1610-1612), 1892/97, 2 dln.); L. XIII, Marie de Médicis (1898); L. XIII, Marie de Médicis, Richelieu (1899); de Beauchamp, L. XIII d’après sa correspondence avec le card. de R. (1622-1642) (1902); Batiffol, Au temps de L. XIII (1903); Guillon, La mort de L. XIII (1897). — L. XIV, zoon van Lodewijk XIII en Anna van Oostenrijk; geboren te St. Germain en Laye, 5 September 1638, gestorven te Versailles 1 Sept. 1715. Ook deze kwam als minderjarige aan de regeering, onder regentschap van zijn moeder Anna, en, evenals in het begin van de regeering van Lod. XIII, scheen ook nu de adel weer de hoogste macht te zullen krijgen. Maar nog in hetzelfde jaar 1643 wist Mazarin de teugels van het bewind in handen te nemen. Toch was het verzet niet dadelijk gebroken: met alle macht trachtte men den kardinaal ten val te brengen. Het hoogtepunt bereikte dit verzet in de z.g. Fronde parlementaire 1648/49 en de Fronde des princes 1650/52 (zie FRONDE).

De overwinning viel, dank zij de hulp van Turenne, de regentes en Mazarin ten deel. De oorlog met Spanje werd nu weer voortgezet, tot den vrede der Pyreneeën er een eind aan maakte. Bij die gelegenheid werd tevens besloten tot het huwelijk van Lod. XIV met Maria Theresia, de dochter van Philips IV. Toen L. XIV in 1661 zelf het bewind in handen nam, was alle verzet tegen het absolutisme gebroken. Stond L. XIII in zijn dagen min of meer op den achtergrond, L. XIV treedt aanstonds geheel op den voorgrond; hij belijdt het droit divin, hij wil geen eersten minister meer hebben, hij acht zich gerechtigd lettres de cachet uit te vaardigen en naar willekeur de belastingen te regelen. Maar hij erkent daartegenover ook zijn plicht; hij moet werken aan de welvaart van zijn volk. Als vertegenwoordiger van God paste hem, naar hij meende, een positie vol majesteit en glans.

De door hem ingevoerde etiquette maakte hem tot het middelpunt van een haast goddelijke vereering, van het oogenblik dat hij ontwaakte, totdat hij zich ter ruste begaf. Versailles werd verbouwd (door Mansart) tot een tempelhof van den roi-soleil, waar de hoogste adel gretig de diensten van priester of priesteres vervulde. Ten dienste van den koning alleen stonden 4000 personen, zegt men. Maar wie of wat in Fr. stond toen niet tot zijn dienst ? Een, die beleed: „l’état c’est moi”, meende natuurlijk alles en allen voor zich te mogen opeischen; ministers, intendanten, generaals en kunstenaars, zoowel als burgers en boeren. Was hij niet „de” man in Frankrijk, ja, „de” man in Europa? Alles wat paste in het kader van zijn absolutistisch koningschap, wist hij daarin te plaatsen en te gebruiken: Le Tellier, Colbert, Lyonne, Louvois, Turenne, Vauban, Seignelay, Bossuet en zoovele anderen. En wat buiten Frankrijk zich niet gewillig schikte, ondervond de kracht en hardheid van zijn hand. Vandaar zijn vele oorlogen; de devolutie-oorlog, de oorlog tegen Holland, de bezetting van Straatsburg, het bombardement van Genua, de verwoesting van de Paltz, enz. Maar vandaar ook het verzet, georganiseerd door de Witt (Triple Alliantie 1668) en Willem III (Verdrag van Augsburg 1686).

Dit laatste was W. III gemakkelijk gemaakt, doordat L. zoowel Protestantsche (opheffing van het edict van Nantes) als Roomsche staten door zijn maatregelen geprikkeld had. Tegen al die vijanden kon het door L.’s verkwisting uitgeputte Frankrijk het op den duur niet uithouden. Bij kaap La Hogue werd de Fransche vloot vernietigd (1692) en in den Spaanschen successie-oorlog ging heel Frankrijk ten onder. Na de dames La Vallière en Montespan kreeg de markiezin de Maintenon grooten invloed op Lod. XIV; zelfs heeft hij met haar, na den dood van Maria Theresia (1683), een geheim huwelijk aangegaan. Op de bestrijding der Hugenoten hebben zij en ’s konings biechtvader père La Chaise grooten invloed gehad. Ook de Jezuïeten kregen in de latere jaren steeds meer macht over den koning. Behalve de Protestanten ondervonden Port-Royal, de z.g. Jansenisten, en ook de paus ’s konings heerschzucht (de vier artikelen der Gallicaansche declaratie).

In het einde van Lod.’s leven vertoonde Versailles allerwegen het beeld van verval. In 1711 en volgende jaren scheen het of de heele koninklijke familie zou uitsterven; een achterkleinzoon moest Lod. XIV ten slotte opvolgen. Tal van kunstenaars hebben meegewerkt om het tijdperk van Lod. XIV relief te verleenen; o. a. de schilders Le Brun en Mignard, de beeldhouwers P. Puget en Girardon, de bouwkundigen Bruant en Mansart, en bovenal de schrijvers La Fontaine, Boileau, Racine en Molière. — Litt.: Voltaire, Siècle de L. XIV (1740); Saint-Simon, Mémoires sur le siècle de L. XIV et la Régence (1788); Gaillardin, Hist. du règne de L. XIV (1871-78, 6 dln.); Philippson, Das Zeitalter L. XIV (2 ed. 1889); Chéruel, Hist. de France pendant la minorité de L. XIV (1878-80, 4 dln.); Michelet, L. XIV et la révocation de l’édit de Nantes (1875); Michaud, L. XIV et Innocent XI (1882-83, 4 dln.); de Sourches, Mém. sur le règne de L. XIV (1882-93, 13 dln.); Chérot, La première jeunesse de L. XIV (1894); Bourgeois, Le grand siècle L. XIV (1895); Waldteufel, La politique étrangère de L. XIV (1890); Lacour-Gayet, L’éducation polit. de L. XIV (1898); Heuzé, La cour intime de L. XIV; Barine, L. XIV et la Grande Mademoiselle (1805). — L. XV, koning van Frankrijk 1715-74, achterkleinzoon en opvolger van Lodewijk XIV. Tijdens zijn minderjarigheid berustte de regeering bij hertog Philips van Orleans, neef van Lodewijk XIV. In 1723 aanvaardde L. XV zelf de regeering. Leider van de regeering werd de hertog van Bourbon, door wiens beleid de koning huwde met Marie Leczinska, dochter van Stanislas, ex-koning van Polen.

Toen hij Fleury uit de omgeving des konings wilde verdringen, werd hij ontslagen en kreeg deze, tot kardinaal verheven, de leiding van ’t bewind. De berooide toestand der financiën werd door dezen eenigermate hersteld, zij het op kosten der schuldeischers van den staat. Een zoo zuinig mogelijk beheer en daarom ook behoud van den vrede was zijn doel. Toch liet hij Frankrijk deelnemen aan den zoogenaamden Poolschen successie-oorlog 1733-1735. Bij den vrede van Weenen werd bepaald, dat Stanislas Leczinsky hertog van Lotharingen zou worden en dat na zijn overlijden dit vorstendom zou komen aan de Fransche kroon. In den kerkelijken strijd van die dagen, tusschen Jezuïeten en Jansenisten, stond Fleury op de zijde der Jezuïeten en kwam zoodoende herhaaldelijk in botsing met het parlement van Parijs, dat op de hand der Jansenisten was. Het parlement moest ten slotte onderdoen. — Tegen zijn zin nam Frankrijk deel aan den Oostenrijkschen successie-oorlog. Hoewel deze oorlog niet onvoordeelig was voor Frankrijk, kon Frankrijk bij den vrede van Aken in 1748 ’t veroverde niet behouden, daar Engeland onoverwonnen was.

Grooten invloed op de regeering had na dien tijd de minnares van den koning, mad. de Pompadour. Frankrijk voerde den Zevenjarigen oorlog ter zee tegen Engeland en op het vasteland van Europa, als bondgenoot van Oostenrijk, tegen Pruisen. Bij den vrede van Parijs, in 1763, verloor Frankrijk haast al zijn Amerikaansche bezittingen en behield in Indië slechts vijf kustplaatsen. In dezen tijd heeft Frankrijk twee ministers gehad van groote bekwaamheid: Machault en Choiseul. Machault had weer vooral versterking der financiën voor oogen. Daartoe wilde hij de uitbreiding van het grondbezit in de doode hand beperken en een belasting invoeren van 5% van alle inkomen. De hevige tegenstand der bevoorrechte klassen bewoog L. hier niet op in te gaan en toen Machault de gunst van mad. de Pompadour verloor, moest hij aftreden. In 1758 kwam de hertog van Choiseul aan het hoofd der regeering.

Hij steunde het parlement tegen de Jezuïeten en bewerkte hun verdrijving uit Frankrijk in 1764. Onder zijn ministerie verwierf Frankrijk in 1766 Lotharingen, waar Stanislas was gestorven en in 1768 Corsica, gekocht van de republiek Genua, toen deze niet bij machte bleek een daar uitgebroken opstand te bedwingen. In de buitenlandsche politiek hield Choiseul vast aan het verbond met Oostenrijk en bewerkte het huwelijk van den dauphin, L.’s kleinzoon, met de dochter des keizers, Maria Antoinette. Vooral legde Choiseul zich toe op versterking der vloot om in een nieuwen oorlog met Engeland de geleden verliezen te herstellen. Maar L. wilde zijn laatste jaren liever in vrede doorbrengen en na den dood van de Pompadour, toen de clericale partij haar invloed op het hof herwon, moest Choiseul aftreden. De gravin du Barry, een vrouw uit geringen stand, behield nu voortaan den grootsten invloed op den koning, tot diens dood in 1774. Na den val van Choiseul ontstond er een conflict tusschen de reg. en ’t parlement van Parijs, dat werd opgeheven. De drie ministers, die in de vier laatste jaren dezer reg. de zaken leidden, het „Triumviraat”, waren d’Aiguillon, staats-secretaris van buitenl. zaken, Maupeou, kanselier en de abbé Terray, controleur-generaal der financiën.

De fin. toestand ging hard achteruit. Om in de toenemende behoeften van het hof te voorzien, legde Terray beslag op de gelden door particulieren aan den staat toevertrouwd, verminderde willekeurig de rente en sprak de fondsen aan, die voor aflossing der schuld waren bestemd. Hij bewerkte de deelneming van den koning aan een maatschappij, die de voorziening van Parijs met graan ten doel had; zoodra dit onder het publiek bekend werd, beschuldigde dit L. zijn voordeel te willen doen met den nood des volks. De impopulariteit des konings werd steeds grooter, de eerbied voor het koningschap verdween geheel. Hij stierf in 1774 aan de pokken en werd zonder eenigen praal, des nachts, in alle stilte begraven. — Litteratuur: H. Carré, La France sous Louis XV. — L. XVI, kleinzoon van Lodewijk XV, geboren 1754, werd na den dood van zijn vader en van zijn oudsten broeder in 1765 dauphin, huwde in 1770 met Maria Antoinette, dochter van Maria Theresia, en kwam in 1774 aan de regeering. De leiding van de binn. pol. berustte bij Turgot, die allerlei hervormingen tot stand bracht, als afschaffing van de tollen op de wegen en afschaffing van den gildedwang, waardoor handel en nijverheid zich beter konden ontwikkelen. De buit. pol. werd geleid door Vergennes, die er op uit was ’t aanzien van Frankrijk te vergrooten. Hij liet Frankrijk in 1778 deelnemen aan den Am. vrijheidsoorlog tegen Engeland en wist in 1779 een overeenkomst te sluiten met Spanje, waardoor dit land ook den oorlog begon met Engeland.

De Fransch-Spaansche vloot was opgewassen tegen de Engelsche. St. Vincent en Grenada werden door de Franschen veroverd. Toch gelukte het den Engelschen zich ter zee te handhaven, ook toen in 1781 de Rep. der Ver. Ned. zich bij Frankrijk en Spanje aansloot. Bij den vrede van Versailles (1783) behield Frankrijk Tobago en Senegambië. Vergennes wist Frankrijks invloed in de Rep. der Ver. Ned. te vergrooten. Ondertusschen ging de fin. toestand, die bij den aanvang van de regeering van L. reeds slecht was, steeds meer achteruit.

Wanneer na den dood van Vergennes, diens opvolger Montmorin in 1787 af moet zien van steun aan de Patriotten in de Rep. der Ver. Ned., komt Frankrijks zwakte aan ’t licht. De min. van fin. Calonne roept een commissie van notabelen bijeen ten einde de noodige gelden te krijgen. Als hij aftreedt en ook zijn opvolger Loménie de Brienne geen uitweg meer ziet, benoemt L. tot min. Necker, die hem aanraadt de Etats Généraux bijeen te roepen. Deze komen den 5den Mei 1789 bijeen. Met ’t tot stand komen van de constitutie verloor L. zijn absolute macht en werd hij const. koning.

Herhaaldelijk beproefde hij ’t ancien régime te herstellen en zelfs in 1791 de vlucht te nemen naar ’t buitenland, hetgeen echter mislukte. In 1792 genoodzaakt den oorlog te verklaren aan Oostenrijk en Pruisen, sprak hij zijn veto uit tegen ’t samentrekken van troepen om Parijs en ’t verbannen van de prètres non-assermentés, hetgeen ’t Juni-oproer en ’t Juli-manifest van Brunswijk, den bevelhebber der Pruisisch-Oostenrijksche troepen, tengevolge had, waarbij deze Parijs met verwoesting bedreigde indien den koning eenig leed overkwam. Een hevig oproer barstte in Parijs uit, de koning moest zich met zijn gezin onder bescherming stellen van de Législative, die hem schorste en gevangen liet zetten in de Temple. De bijeengekomen Nationale Conventie schafte ’t koningschap af en veroordeelde L. ter dood, welk vonnis in Jan. 1793 voltrokken werd. Litt.: (zie FRANKRIJK, REVOLUTIE VAN 1789; TURGOT, VERGENNES), A. Jobez, La France sous Louis XVI. — L. XVIII, broeder van Lodewijk XVI, kwam in 1814 aan de regeering. L. XVIII beschouwde zich als koning volgens goddelijk recht; op raad van de groote mogendheden schonk hij aan Frankrijk een constitutie, genaamd de „charte van 1814”. Een groot deel van het volk was met de restauratie niet ingenomen, vooral om het optreden der ijverige koningsgezinden, waaronder vele teruggekeerde emigranten, die op luiden toon eischten een volkomen terugkeer der toestanden vóór 1789. Dit verklaart mede de gemakkelijkheid, waarmede het herstel der keizerlijke regeering in 1815 in zijn werk ging.

Eerst na Napoleons tweeden val keerde de rust in Frankrijk voor goed terug en kon de charte worden toegepast. Deze handhaafde de groote beginselen van 1789: gelijkheid van allen voor de wet en openstelling van alle openbare ambten voor alle burgers. De koning stelde aan het hoofd van zijn eerste ministerie den hertog de Richelieu, maar de graaf Decazes, een vriend des konings, had den meesten invloed. Beiden waren, evenals de koning zelf, mannen van gematigde gezindheid. Dat kon niet gezegd worden van de kamer der volksvertegenwoordigers, welke uit ultra-royalisten bestond en in de eerste plaats woedde tegen de aanhangers van het gevallen régime. Zij werd daarbij geholpen door volksbewegingen, vooral in het Zuiden, waar een aantal generaals van Napoleon vermoord werden. Een van de beroemdste slachtoffers der reactie was de maarschalk Ney, door de kamer der pairs ter dood veroordeeld en in December 1815 te Parijs gefusilleerd. De nieuwe kamer, spottenderwijs „chambre introuvable” genoemd, gaf der regeering het recht tot willekeurige gevangennemingen, riep buitengewone rechtbanken in het leven en beraadslaagde over een nieuw concordaat, waarbij de kerk haar verloren grondbezit zou herkrijgen en met het toezicht op het onderwijs zou worden belast.

In het begin van 1816 nam de kamer op voorstel der regeering een amnestie-wet aan, maar onder voorbehoud van een groot aantal uitzonderingen. Toen ontbond de koning deze kamer, in September 1816. De nieuwe verkiezingen brachten een meerderheid van gematigde royalisten in de kamer, de „doctrinairen”, zoo genoemd om den leerstelligen toon hunner redevoeringen en dagbladartikelen. Decazes behoorde tot hun richting en was de ziel der regeering tot 1820. In 1817 kwam een kieswet tot stand, welke het systeem van getrapte verkiezingen verving door directe verkiezingen. De minister van oorlog, Gouiron Saint-Cyr, reorganiseerde ’t leger. Ondertusschen wonnen de radicale elementen in kracht. Op het congres te Aken (1818) bewerkte Richelieu de verwijdering der vreemde troepen, maar hij moest aan Metternich beloven een wijziging der zoo gevaarlijke kieswet van 1817.

Richelieu kon zijn belofte niet vervuld krijgen en nam daarom zijn ontslag. Het nieuwe ministerie Dessolles-Decazes was beslist liberaal en bewerkte de invoering der vrijheid van drukpers. Maar in 1819 kwam er een kentering. De verkiezing van Grégoire, een oud-„koningsmoordenaar”, verontrustte ook Lodewijk XVIII, deze gaf toe aan den eisch der „ultra’s” (ultra-royalisten) en ontsloeg Denolles en de andere liberale ministers; Decazes werd nu inderdaad chef van het kabinet. Maar in 1820 werd de hertog van Berry, zoon van ’s konings broeder, den graaf van Artois, door een fanatiek republikein vermoord. De ultra’s gaven de schuld aan Decazes’ zwakheid tegenover de liberalen; L. XVIII ontsloeg zijn minister en verving hem door den hertog van Richelieu. Het eerste werk der nieuwe regeering was hervorming der kieswet, waardoor de adel weer de overhand kreeg. Richelieu werd vervangen door Villèle, den leider der ultra’s.

De vrijheid van drukpers werd opgeheven en sedert waren de processen wegens persdelicten aan de orde van den dag en hielden het gansche land in spanning. De liberalen, niet meer langs wettigen weg voor hun beginselen kunnende opkomen, vormden geheime genootschappen. Het kwam tot samenzweringen en opstanden onder militairen. Op het congres der groote alliantie te Verona beloofden de Fransche afgevaardigden Frankrijks hulp aan de Spaansche royalisten in hun strijd tegen de liberalen. Ondanks den tegenzin van koning Lodewijk, besloot de regeering die belofte te vervullen; den liberalen kamerleden, die daartegen protesteerden, werd het zwijgen opgelegd, als protest onthielden zij zich voortaan van het bijwonen der zittingen.

De expeditie ging door en werd met succes bekroond. Nu ontbond Villèle de kamer; de nieuwe verkiezingen brachten een groote meerderheid van ultra’s: slechts 16 liberalen waren onder de 430 gedeputeerden. Zoo kreeg de heerschende richting tijd genoeg om het werk der restauratie te voltooien. Niet zonder bezorgdheid voor de toekomst van het koningschap, stierf Lodewijk XVIII in 1824. Litt.: De Vèl-Castel, Histoire de la restauration; Vaulabelle, Histoire des deux restaurations; E. Daudet, Histoire de la restauration; Guizot, Mémoires pour servir à l’histoire de mon temps; Chateaubriand, Mémoires d’outre-Tombe.