Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Kruistochten

betekenis & definitie

Kruistochten - worden genoemd de oorlogen, welke men in de Middeleeuwen voerde tot verdediging of uitbreiding van den Christelijken godsdienst, onverschillig of het ging tegen Christelijke dan wel niet-Christelijke volken. Meer in ’t bijzonder dragen dezen naam die oorlogen, welke ten doel hadden de verovering van het Heilige Land. In verband met het doel, dat deze tochten hadden, kan men ze verdeelen in: a. k. tot verovering van ’t Heilige Land. De oorzaken van deze tochten moeten gezocht worden in de bedreiging van de Christelijke Staten in Zuid-Europa door de Mohammedanen, in het streven van de pausen om de universeel-Christ. kerk te herstellen en in de geestdrift, die er bij de Christenen in West- en Zuid-Europa bestond voor den godsdienst.

Het plan tot een kr. ter verovering van ’t Heilige Land is voor ’t eerst ontwikkeld door paus Gregorius VII, die het echter moest opgeven tengevolge van den investituurstrijd. Toen deze strijd echter verflauwde 1090) en terzelfder tijd keizer Alexios I Commenos van het OostRom. rijk den oorlog tegen de Seldsjukken, die een rijk hadden in Klein-Azië, wilde hervatten, waartoe hij steun verzocht aan paus Urbanus II, riep deze op ’t concilie van Clermont(1096) de menschen op tot den oorlog tegen de Mohammedanen. De ellende, welke er in 1095 heerschte tengevolge van een slechten oogst, deed velen besluiten naar ’t Heilige Land te trekken. Dezen konden niet wachten tot de voorbereidende maatregelen voor den tocht genomen werden. Onder leiding van een Fransch edelman, Walter van Poissy, een Rijnlandsch priester Godschalk, een priester uit Orleans Volker, gingen verschillende benden naar ’t Oosten. Tengevolge van de uitspattingen, waaraan zij zich schuldig maakten, geraakten zij in moeilijkheden met de Rijnvorsten, de Hongaren, de Bulgaren en met den Oost-Rom. keizer. De benden van Volker werden door de Hongaren geheel en al vernietigd, terwijl die van Godschalk, vereenigd met de benden van Walter van Poissy, die vervangen was door Walter Sans Avoir, naar Kl.-Azië overstaken en daar vernietigd werden door de Seldsjukken. Resten vereenigden zich met de troepen, die in 1096 op marsch waren gegaan.

Deze kr. van 1096 tot 1099 (de zgn. Ie kr.) ging uit van Normandiërs, Franschen, Zuid-Nederl. en Ital. Normandiërs. Van de deelnemers moeten genoemd worden Godfried van Bouillon en zijn broers Eustachius en G. Boudewijn, Robert van Normandië, Bohemund van Tarente en zijn neef Tancred, Robert van Vlaanderen en zijn neef Boudewijn van Henegouwen, Raimond van Toulouse en Adhemar, bisschop van Puy. De eigenlijke leiding berustte bij Bohemund van Tarente. Langs verschillende wegen kwamen de kruisvaarders in Constantinopel aan, waar keizer Alexios de vorsten wist over te halen hem als leenheer te erkennen voor de te veroveren steden en landschappen (najaar 1096). In ’t voorj. van 1097 had de opmarsch plaats. Een conflict ontstond er tusschen de Grieken en de kruisv. toen de Grieken er in slaagden den bevelhebber van Nicaea over te halen de stad aan hen over te geven.

Kort daarna scheidde de broer van Godfr. van Bouillon, Boudewijn, zich van de kruisv. af om gehoor te geven aan den oproep van Thoros van Edessa om hem te steunen tegen de Mohammedanen. Als eenigen tijd later Thoros vermoord is, wordt Boudewijn vorst van Edessa. Hij is de eerste kruisv. geweest, die eigen voordeel gesteld heeft boven ’t doel van de kr. Na de Mohammed, verslagen te hebben bij Dorylaeum ligt de weg naar Syrië voor de kruisv. open. Antiochië wordt na een kort beleg ingenomen (1098) en als vorstendom ingeruimd aan Bohemund van Tarente, die zich om de Grieken niet bekommert. Een aanval van de Moh. wordt afgeslagen, waarop ’t overschot der kruisv. naar Jeruzalem optrekt (najaar 1098), dat na een kort beleg in Juli 1099 door de kruisv. veroverd wordt, waarmede ’t doel van den kr. bereikt was. Godfr. van Bouillon werd gekozen tot beschermer van ’t Heilige Graf, welke waardigheid zijn opvolger verwisselde voor die van koning van Jeruzalem (zie aldaar). — Kr. van 1101 werd door Franschen en Zuid-Duitschers ondernomen, teneinde Bohemund van Antiochië, die in gevangenschap was geraakt, te bevrijden en onder aanvoering van dezen een aanval te ondernemen op Bagdad. De kruisvaarders werden echter bij de rivier de Halys verslagen door de Moh.

Slechts weinigen gelukte het te ontkomen. — Kr. van 1147 en 1148 (zgn. 2e kr.) had tot oorzaak den val van Edessa (1144) en de bedreiging van Antiochië door de Moh. Aan den oproep van paus Eugenius III, die in zijn propaganda voor dezen kr. bijgestaan werd door Bernard, abt van Clairvaux, gaven gehoor Lodewijk VI van Frankrijk en Koenraad III van Duitschland (1146). Met een leger, bestaande uit Duitschers en Noord-Nederlanders, trok Koenraad III over land naar Klein-Azië, waar hij bij Dorylaeum een zware nederlaag leed (1147). De resten van zijn leger vereenigden zich met de Fransche troepen van Lodewijk VI, waarop de beide koningen zich in 1148 over zee van Constantinopel naar !t Heilige Land begaven. Een aanval op Damascus had geen resultaat, waarop in ’t zelfde jaar nog Koenraad en ’t volgende voorjaar Lodewijk VI Palestina verlieten. Antiochië was nu niet meer te houden en moest zich aan de Moh. overgeven. — Kr. van 1189 tot 1192 (de zgn. 3e kr.) ging uit van Frederik I Barbarossa, die na langdurige onderhandelingen Philips II August van Frankrijk en Hendrik II van Engeland overhaalde gezamenlijk troepen uit te rusten, teneinde Jeruzalem, dat in 1187 door Saladin genomen was, te heroveren (1188). De kerk stond geheel en al buiten dezen kr. In Mei 1189 trok Frederik I over land naar Klein-Azië, waar hij verdronk in de rivier de Kalykadnus.

Zijn zoon Frederik van Zwaben trok met de troepen naar Palestina, waar men ’t beleg sloeg voor Acco, een sterke vesting. Ten laatste kwamen ook de Franschen en de Engelschen onder Richard Leeuwenhart, die zijn vader Hendrik II was opgevolgd. In 1191 capituleerde Acco, waarna onderlinge twisten een verder optreden van de kruisvaarders verhinderden. Achtereenvolgens verlieten de Duitschers en Franschen 't Heilige Land, waarop Richard Leeuwenhart een verdrag sloot met Saladin, waarbij aan de Christenen de kust van Jaffa tot Tyrus werd afgestaan en de Christenen verlof kregen de Heilige plaatsen te bezoeken. Om de Christenen, die in gevangenschap waren geraakt, bekommerde Richard zich niet. — Kr. van 1198 tot 1204 (zgn. 4e kr. Zie LATIJNSCH KEIZERRIJK). — Kr. van 1217 tot 1221 (zgn. 5e kr.) ging uit van paus Honorius III. Van een gezamenlijk optreden was echter geen sprake. Eerst trokken de Hongaren en Zuid-Duitschers uit onder aanvoering van Andreas II van Hongarije (1217).

Zonder dat er eenig resultaat behaald werd, keerden zij in het voorjaar van 1218 terug. Meer leverde op een tocht van Friezen en Noren, die de Portugeezen hielpen bij de verovering van Alcasar do Sul, en daarop naar Acco gingen. Van hier gingen zij met Johan van Jeruzalem naar Egypte, waar ’t beleg geslagen werd voor Damiette, dat na langdurigen strijd ingenomen werd (1219). Tevergeefs beproefden de Egyp tenaren vrede te sluiten; ten slotte echter moesten de kruisvaarders Damiette ontruimen, daar er gevaar bestond voor overstrooming (1221). — Kr. van 1227 tot 1229 (zgn. 6e kr.) was ’t gevolg van een overeenkomst gesloten tusschen Frederik II en Gregorius IX (verdrag van S. Germano 1226). Nadat Frederik II telkenmale genoodzaakt was geweest den tocht uit te stellen, ging hij in 1228 scheep, hoewel hij in de ban was gedaan. In 't Heilige Land aangekomen kon hij weinig uitrichten wegens de vijandschap van de aanhangers van den paus, waarop hij in Febr. 1229 met de Mohammed, een verdrag sloot, waarbij hem Jeruzalem, de heilige plaatsen en de verbindingswegen met de zee afgestaan werden. Gedurende 10 jaar zou er vrede zijn. De vijandige houding van de geest, noodzaakte echter Frederik ’t Heilige Land te verlaten vóór hij ’t noodige kon doen om de verschillende verkregen plaatsen te versterken.

In Mei 1229 verliet hij Palestina. — Kr. van 1239, ondernomen door Theobald,koning van Navarre, liep uit op een nederlaag der kruisvaarders bij Gaza, waardoor zij de inneming van Jeruzalem door de Moh. niet konden verhinderen. — Kr. van 1240, ondernomen door Richard van Cornwall. Dezen gelukte het Jeruzalem en de Heilige plaatsen bij verdrag te herkrijgen. Na Ascalon versterkt te hebben, verliet hij Palestina. — Kr. van 1249 tot 1254 (zgn. 7e kr.) werd op touw gezet door Lodewijk IX van Frankrijk, uit dank voor de genezing van een zware ziekte, teneinde Jeruzalem en Ascalon, veroverd door de Chowaresmiërs in 1244 en 1247, te heroveren. In 1249 vaart hij uit en landt dan in Egypte, waar Damiette veroverd wordt, maar een aanval op Kaïro mislukt. In moeilijkheden geraakt, verkrijgt Lodewijk vrijen aftocht op voorwaarde Damiette te ontruimen (1250). Hierop gaat hij naar Acco, maar kan in ’t Heilige Land wegens gebrek aan troepen niets uitrichten, waarna hij in 1254 naar zijn land terugkeert. — Kr. van 1270, ondernomen door Lodewijk IX, waarbij hij weinig medewerking ondervond van de Franschen. Vele Friezen en Engelschen namen aan dezen tocht deel. Op aandringen van zijn broer Karel van Anjou besluit Lodewijk naar Tunis te gaan, teneinde dit land, dat schatplichtig was geweest aan Frederik II van Sicilië, tot onderwerping te brengen.

Op de kust van Tunis aangekomen, sterft Lod. spoedig daarna aan een soort pest (1270), waarna de meeste kruisvaarders naar hun land terugkeeren. — Het eigenlijke doel: de onderwerping van ’t Heilige Land, hebben de kr. gemist. Als oorzaken hiervan moeten genoemd worden: de ijverzucht der Christ. tegenover elkaar, ’t geringe aantal der Christ., waardoor zij in de minderheid bleven tegenover de Moh., de vijandschap der Christ. onderling. Belangrijk zijn de kr. echter, doordat zij den handel tot grooter bloei brachten. Nieuwe prod. werden in ’t Oosten bekend, terwijl ook kennis gemaakt werd met de cultuur van ’t Oosten. — Litt.: o. bronnen (zie ook Potthast, Bibi. hist. mediaevi); Recueil des historiens des croisades; &. Alg. werken: Kugler, Gesch. der Krenzzüge (1880); Röhricht, Gesch. der Kreuzzüge im Umrisz (1898); Heyck, die Kreuzzüge ; Michaud, Hist, des Croisades;v. Sybel, Gesch. des le Kr. (1899); Röhricht, Beiträge zur Gesch. der Kreuzzüge (1878); Röhricht Die Kr.bew. in 1217 (Forsch. XVI); Davis, The invasion of Egypt by Louis IX etc. (1898); Sternfeld, Ludw. d. H. Kr. gegen Tunis (1896 met bronnenopgave); Prutz, Cult, der Kr. (1883); Hirsch Gereuth, Stud. zur Gesch. der Kreuzzugsideen (1897).

b. K. tot verdediging van ’t geloof, gericht tegen Christenen. Hieronder verstaat men de tochten, die georganiseerd werden op last van de kerkelijke overheid, teneinde de bevolking van bepaalde landstreken te straffen voor hun afval of afwijking van de kerk. leer. Een dergelijke kr. is die tegen de Albigenzen. Ook kon ’t gebeuren, dat men verzet tegen een geestel. vorst qualificeerde als afval van de kerk; in dat geval schreef men eveneens een kr. uit, b.v. tegen de Stedingers. Deelname aan deze kr. werd door de kerk als verdienste aangerekend.
c. K. tot uitbreiding van ’t Chr. geloof onder de Slavische volksstammen; zie DUITSCHE ORDE, ZWAARDBROEDERS, KOERLAND, LIJFLAND, WENDEN.