Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Hauptmann

betekenis & definitie

Hauptmann - (Moritz), Duitsch toonkunstenaar, geb. 1792 te Dresden, ontving zijn opleiding van Spohr, werd in 1812 violi t aan de kon. hofkapel te Dresden, was 1815—20 leeraar in de muziek in Rusland, werd in 1822 hofmusicus der keurvorstelijke kapel te Cassel, in 1842 cantor aan de Thoinasschool te Leipzig en muziekdirecteur van de beide hoofdkerken aldaar, en was van 1843 tot aan zijn dood, 1868, leeraar in contrapunt en fuga aan het nieuw-opgerichte conservatorium te dier stede. In 1846 redigeerde hij de Leipziger „Allgemeine musikalische Zeitung”; in 1850 werd hij voorzitter van het Bach-genootschap, waarvan hij een der medeoprichters was, welk ambt hij tot aan zijn dood vervulde. H. was in hoofdzaak theoreticus ; zijn geschriften over muziek zijn nu nog van waarde en munten uit door mooien stijl en streng filosofische behandeling van de onderwerpen.

Zijn voornaamste werk op dit gebied is: Die Naïur der Harmonik und Metrik. Ook als componist was H. van eenige beteekenis; zijn muziek is zuiver van stijl en onberispelijk van vorm. In hoofdzaak schreef hij kerkelijke zangmuziek (de motetten worden in Duitschland nog gezongen), verder duetten voor twee violen, strijkkwartetten en een opera : Mathilde.

< >