Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Kapel

betekenis & definitie

Kapel, - 1) in de R.-K. Kerk een godshuis, dat niet in de eerste plaats bestemd is voor alle geloovigen tot het houden van godsdienstoefeningen, maar voor een of andere gemeenschap of familie of privaat-persoon. Er zijn 3 soorten van k.: 1) openbare, 2) half-openbare, 3) private- of huis-k. De voor ieder geldende bepalingen worden in het kerkelijk recht omschreven (zie codex juris canonici. o. a. canon 1188 en vlg.); zoo moeten de onder 1) genoemde ten minste tijdens de godsdienstoefeningen voor allen toegankelijk zijn, terwijl die onder 3) uitsluitend bestemd zijn voor een of ander familie of privaat-persoon.

2) muz., de benaming van het officiëele lichaam, gevormd door de vereeniging van zangers of instrumentalisten, wier taak is: het geregeld samen musiceeren. Aangaande de oorsprong van het woord k. bestaan verschillende lezingen: Riemann zegt, dat het aanvankelijk beteekende de nis waarin een heiligenbeeld geplaatst werd; Schletterer (Geschichte der Franz. Musik) beweert, dat de te Tours bewaarde mantel (chape) van den H. Martinus, in een kistje (chapelle) gesloten was. Zeker is ’t, dat al spoedig aan elke kleinere kerk de naam van k. werd gegeven, en dat die naam overging op het corps zangers, die bij de eerediensten in die k. meewerkten. Zoo spreken wij nog steeds van de Sixtijnsche kapel te Rome. Later werd de naam gegeven aan het gansche muzikale personeel eener vorstelijke hofhouding (hofkapel), terwijl tegenwoordig ook de militaire muziek zoo genoemd wordt. In vele opzichten is k. dus tegenwoordig identiek met orkest. De benamingen, die gevormd zijn door de samenkoppeling van k. met een ander woord (kapelmeester, kapelzanger, enz.), vinden in het bovenstaande hunne verklaring.