Epkema - (Ecco), Friesch letterkundige, geb.1759 te Wirdum, overl. te Middelburg, promoveerde te Franeker in de letteren, en was achtereenvolgens rector te Dokkum, Enkhuizen, Hoorn en Middelburg. Behalve een bundel Latijnsche gedichten (1823), gaf hij in het licht: Woordenboek op de gedichten en verdere geschriften van Gysbert Japicx (1824) en Thet Friske Riim (met aanteekeningen, 1835). — Zijn zoon, Petrus E., geb. 1799 te Enkhuizen, overl. te Amersfoort 1871, promoveerde te Leiden in de letteren, was eerst praeceptor aan de Latijnsche school te Haarlem, daarna aan die te Amsterdam, totdat hij zich hier aan hoofd van een particuliere inrichting van voorbereidend hooger onderwijs stelde, waarmee hij zich een uitstekenden naam verwierf. Men heeft o. a. van hem: De rede van Cicero tegen Catilina (vertaald en opgehelderd, 1862); De Antigone van Mr.
C. W. Opzoomer, getoetst aan de Antigone van Sophocles en aan de regelen der taal en kunst (1868). Diens zoon, Ecco O., geb 1835 te Amsterdam, overl. te Zalt-Bommel 1915, eerst docent aan het instituut van zijn vader, later rector van de Latijnsche school en van 1867 tot 1900 directeur der H. B. S. 3 j. c. te Zalt-Bommel, gaf een paar leerboeken uit over geschiedenis en eenige vertalingen uit het Engelsch en het Italiaansch.