Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Bach

betekenis & definitie

Bach - Naam van eene familie van toonkunstenaars van beteekenis, die haar voomaamsten vertegenwoordiger vindt in Johann Sébastian B. De man, die als stamvader van de familie B. aangenomen wordt, is Veit B., bakker van beroep, geboren in het dorp Weckmar bij Gotha, als gezel werkzaam in Hongarije, en later als meester gevestigd in zijne geboorteplaats. Hij bespeelde de luit, maar slechts als liefhebber; zijn zoon Hans B. echter was toonkunstenaar van beroep. Zijne nakomelingen en hunne verwanten beoefenden allen de toonkunst, en in de 17e eeuw waren bijna alle plaatsen van Cantor en Organist in Thüringen door een lid der familie B. bezet. In Erfurt noemde de volksmond nog langen tijd de stadsmuzikanten „de Bachs”, ofschoon er geen enkele van dien naam meer onder hen was.

Bijna alle leden der familie B. waren ernstige, kundige toonkunstenaars, die steeds aan hunne ontwikkeling bleven arbeiden. Wanneer verschillende van hen elkander ontmoetten, werd steeds ernstig gemusiceerd en grondig gedisputeerd over belangrijke punten, de kunst betreffend. Van de vele B.’s uit den tijd vóór Joh.Seb. worden hier alleen genoemd: Johann Christoph B.. (1642—1703) oom, en Ambrosius B. (1645—1695) vader van Johann Sébastian Bach. Deze, een der allergrootsten onder de toonkunstenaars van alle tijden, werd geboren 21 Maart 1685 te Eisenach, en overleed 28 Juli 1750 in Leipzig. Negen jaren oud, had hij het ongeluk zijne moeder te verliezen; een jaar later stierf zijn vader. De 10-jarige wees kwam toen onder de hoede van zijnen broeder Johann Christoph (1671—1721), organist te Ohrdruf, die hem verder in de kunst onderrichtte. In 1700 verwierf B. eene vrijplaats a. d. school van St. Michael te Lüneburg.

Vandaar uit ging hij vaak te voet naar Hamburg om daar Reinken, naar Lübeck om Buxtehude — beiden beroemde organisten — te hooren. Als 18-jarig jongeling in Thüringen teruggekeerd, werd B. als violist aangesteld in de Kapel v. Prins Joh. Ernst v. Saksen te Weimar, maar reeds na eenige maanden werd hij aangesteld tot organist te Arnstadt. In 1707 zien wij B., die intusschen met zijne nicht Maria Barbara getrouwd was, als organist aan de St. Blasiuskerk te Mühlhausen, in 1708 weer als hoforganist en kamermusicus te Weimar. De benoeming tot Kapelmeester bij den vorst Leop. v. Anhalt voerde hem 1717 naar Köthen; in 1723 aanvaardde B. zijne laatste betrekking, waarin hij tot aan zijnen dood bleef, die van cantor a. d. Thomas-school en muziekdirecteur a. d. Hooge School te Leipzig. Zijne vrouw stierf in 1720; 1721 hertrouwde hij met Anna Magdalena Wulken uit Weissenfels. B. had uit beide huwelijken 20 kinderen; 6 zoons en 4 dochters overleefden hem; 5 zoons en 6 dochters waren hem in den dood voorgegaan.De beteekenis van B. als toondichter is niet gemakkelijk te overschatten: hij was een genie in den volsten zin van het woord.

Wat voorafgaande geslachten hadden samengebracht, werd door hem tot één compleet en allesomvattend geheel vereenigd. Op elk gebied der toonkunst schiep hij werken van onschatbare waarde. Zijne orgelwerken vormen nog steeds de kern van het repertoire der organisten; zijne klaviermuziek blijft de grondslag voor de studie van de piano; „ das wohltemperierte Klavier” (eene verzameling van Preludiums en Fuga’s, waarin B. voor ’t eerst zich een aanhanger van het stelsel der gelijkzwevende temperatuur toonde) is nog steeds een proefsteen voor den degelijken speler. Maar ook op ander gebied is hij onovertroffen. De stichting, die zijne Mattheus- en Johannespassion telken jare aan honderd-duizenden toehoorders schenken, vindt haar tegenhanger in die, welke van de (meer dan 300) Kerkcantates uitgaat; de glans en glorie van de Hohe Messe en van het Magnificat zijn nog onverbleekt.

Zoo trotseert zijne muziek de jaren en de eeuwen; want, mag al in de uiterlijke vormen en wijze van uitdrukking, die den stempel van zijnen tijd dragen, veroudering waar te nemen zijn, de geest van zijne werken is eeuwig en onvergankelijk. Van zijne overgroote vruchtbaarheid geeft de volledige uitgaaf van zijne werken door de Bach Gesellschafft ons een beeld; en toch is dit niet geheel volledig: het staat vrij wel vast, dat vele handschriften van B. verloren gegaan zijn. Uit de zeer omvangrijke litteratuur over B. worden hier genoemd de biografieën van Bitter, Spitta, Pirro en Schweitzer. De zonen van B., die hieronder in ’t kort besproken worden, waren allen toonkunstenaars van meer of minder beteekenis.

Wilhelm Friedemann, 1710— 1784, de oudste, was buitengewoon begaafd, en de lieveling van zijnen vader. Zijne ongebonden levenswijs liet evenwel zijne groote gaven niet tot haar recht komen; hij leidde een onrustig, zwervend leven en stierf als verloopen genie, in armoede te Berlijn.

Karl Philipp Emanuel, 1714—1788, zou aanvankelijk studeeren i. d. rechtsgeleerdheid, maar zijne neiging en talenten voor tot de toonkunst waren hem te sterk. Zijn klavierspel moet eene groote bekoorlijkheid hebben gehad; zijne composities werden door de grootste meesters (o. a. door Haydn en Beethoven) hooggeschat. Van 1740 tot 1767 was B. „Kammercembalist” bij Frederik d. Gr., daarna, tot aan zijnen dood, leider der kerkmuziek te Hamburg. Naast zijne composities is van beteekenis en van groote waarde zijn Versuch über die wahre Art das Klavier zu spielen.

Johann Gottfried Bemard, 1715—1739, was zeer begaafd, bereikte echter slechts den leeftijd van 24 jaren.

Johann Christoph Friedrich 1732—1795 was van af 1756 kapelmeester v. d. graaf v. Lippe te Bückeburg. Hij heeft veel gecomponeerd, maar zijne muziek kan de vergelijking met die van zijnen broeder K. Ph.Em.,en nog veel minder met die van zijnen vader doorstaan.

Johann Christan, de jongste zoon, 1735 —1782, was na den dood van zijnen vader leerling van K. Ph. E. Hij had een groot talent, maar schreef in veel lichteren trant dan de andere B.’s. In 1754 ging hij naar Milaan, werd daar, na Katholiek te zijn geworden, organist a. d. Dom, componeerde een aantal Italiaansche Opera’s en verwierf zich daarmee een grooten en wijdverbreiden roem. In 1762 ging B. naar Londen, waar hij spoedig een werkkring vond en algemeen gezien op 47-jarigen leeftijd stierf.

< >