Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Almelo

betekenis & definitie

Almelo - stad en gemeente in Twente, prov. Overijsel; hoofdplaats van het arr. Almelo. 1 Jan. 1914 werden de gemeenten Stad-A. en Ambt-A vereenigd tot een gemeente A. A. heeft zijn opkomst en bloei te danken aan zijn fabrieken, in verband met de totstandkoming van goede verkeerswegen. In 1829 werd hier de eerste stoomspinnerij van Twente opgericht. Van 1850 tot 1858 kwamen de kanalen van Almelo naar Zwolle, Deventer en Coevorden gereed, en omstreeks 1880 het kanaal naar Nordhorn.

Het ligt nu aan een kruispunt van spoorwegen: Enschede-Zwolle, Deventer-Oldenzaal (deze 2 met internationaal Dverkeer) en Almelo—Coevorden. Het heeft groote weverijen voor katoen, half-linnens, wollen stoffen; een spinnerij; een tricotfabriek; de grootste Nederlandsche chemische wasscherij en ververij (van Gebr. Palthe); confectie-inrichtingen en een bierbrouwerij. ± 7500 fabriekarbeiders vinden er werk (1915). De vooruitgang komt ook uit in de toename der bevolking: in 1819 had A. 2000 inw., in 1888:12.400, in 1916: 23.000. Het grondplan van de bebouwde kom sluit zich van ouds aan bij het oude huis Almelo; de eigenlijke kom was enkel omgeven door eene gracht met afsluiting der groote heirwegen, niet door poorten, maar door eenvoudige hekken(„rönneboom”). Architectonisch is alléén de in 1783 gebouwde Herv. Kerk eenigszins merkwaardig. — Van oudsher was A. middelpunt van de hooge onafhankelijke Heerlijkheid A., die ook het dorp Vriesenveen omvatte, met eigen hooge rechten (als recht van oorlog en vrede), hoogen rechtsdwang (waaronder het halsrecht), begeving van stadrechten, eigen munt, heerlijk jacht en vischrecht, regaal van wind en water, leenkamer, hoog gezag in kerkelijke zaken. De plaats wordt het eerst genoemd in 1236; dan geeft de bisschop van Utrecht aan Hendrik van A. verlof hier eene kerk te stichten.

In 1318 draagt de Heer van A. zijn kasteel in leen op aan den Hertog van Gelre, maar in 1367 sluit hij een verdrag met den bisschop van Utrecht, om zijn huis en veste A. als open huis voor den bisschop te bewaren. Omstreeks 1360 is het dynastengeslacht der Heeren van A. uitgestorven, en komt de heerlijkheid in het huis van den Eeze, gezegd van Heeckeren; in dit geslacht, sinds 1757 zich noemende van Rechteren, blijft zij geregeld als leen uitgegeven door de bisschoppen van Utrecht, Johan van Rechteren sluit zich in 1621 aan bij de Protestantsche Edelen ten Landdage van Overijsel. De bekendste uit dat geslacht was Hendrik van Rechteren, gezant te Weenen en bij de vredesonderhandelingen in 1712. De bezitting is ruim 2800 H.A. groot. Het Huis A., onmiddellijk grenzend aan de kom, werd, nadat het in 1666 geheel door de Munsterschen was verbrand, herbouwd, in 1778 gewijzigd en in 1883 gerestaureerd. Het is een deftig edelmanshuis met bijgebouwen, grachten en zwaar geboomte, te midden van boschrijke omgeving; er zijn oude teekeningen van in het Museum te Zwolle.

Litteratuur: Mr. G. Dumbar, Tegenw. Staat v. Overijsel, uitgeg. 1859; Mr. R. E. Hattinck, De Heerlijkheid A,; van denzelfden, In en om Almelo en Stadregt van Almelo; Mr. G. J. ter Kuile, De Havezathen van Twente.

< >