harpij
boze vrouw; feeks. O.a. in het werk van Busken Huet. Eigenlijk: een in de oudheid verzonnen vraatzuchtige vogel met het hoofd van een zuur kijkende maagd. In literair taalgebruik heeft het de betekenis van ‘wraakzuchtig monster, een soort vampier’.‘C’est vous tout craché,’ zei die harpij van de commissaris. (Joh...