Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 16-06-2020

sterk

betekenis & definitie

bn. en bw. (-er, -st),

1. in staat veel kracht te ontwikkelen, krachtig: hij is zo als een beer; de sterke arm inroepen, de hulp van de openbare macht, politie of militaire hulp; een of de sterke man, iemand die op autoritaire wijze de leiding neemt en het beleid bepaalt in een staat, een onderneming of instelling; zelfst.: het recht van de sterkste, de toepassing van geweld om zich te verschaffen wat men meent te mogen eisen; (spr.) wie niet is, moet slim zijn, slimheid gaat soms boven kracht; zich — maken, zich in staat achten of vertrouwen te doen wat een bep. uitdrukt: zich — maken over iemand, garanderen dat deze zijn verplichtingen zal nakomen; met betrekking tot levenloze kracht: een — gemaal;
2. moedig, flink: — in de tegenspoed zijn; — in het geloof zijn;
3. in staat krachtig of lang weerstand te bieden: een — gestel; sterke lijm, die stevig kleeft; bw.: hij staat (nogal) -, hij bevindt zich in een moeilijk aan te tasten positie; (ook) hij heeft deugdelijke argumenten; (van zaken) stevig, vast, duurzaam: — laken;
4. krachtig, hevig, geducht, erg: een sterke wind, regen; bw.: een — gebogen neus; iets

– overdrijven, in hoge mate;

5. bedreven, bekwaam, kundig, uitmuntend: hij is – in aardrijkskunde; een – speler, die vaak wint;
6. (van verhalen) de waarschijnlijkheid te boven of te buiten gaande; nauwelijks aan te nemen, kras: daar kan hij sterke staaltjes van vertellen;
7. met een hoog gehalte aan werkzame of kenmerkende stoffen; geconcentreerd: een sterke oplossing; sterke specie, waterdichte specie bestaande uit één deel cement, twee delen zand en één tiende schelpkalk; sterke koffie, thee, met weinig water afgetrokken; sterke drank (ook aaneengeschreven) drank die grotendeels uit alcohol bestaat, door distillering verkregen, jenever, rum, arak enz.;
8. (van een reuk of een smaak) krachtig, prikkelend; scherp; een sterke lucht, door dringende, scherpe geur; sterke boter, die rans smaakt;
9. (van optische instrumenten) met korte brandpuntsafstand, een zeer vergroot beeld gevend: een sterke bril;
10. veel in getal, talrijk: een sterke partij; zoveel eenheden tellend als de bep. noemt: hoe – is de vloot;
11. gezegd van ww. die het preteritum zonder suffix vormen, maar met verandering van de stamklinker, en waarvan het verl. deelw. op -en eindigt: nemen is een – werkwoord.