1. blijk gevend of dragend van harmonie, met elkaar in overeenstemming zijnd: het vormt een — geheel, alle onderdelen passen bij elkaar; van de stemming en het gemoed: zodat alle neigingen en verlangens in evenwicht zijn, kalm en vredig; als bw.: -.bij elkaar aansluiten;
2. welluidend: een — gezang; in specifieke zin: harmonische drieklank, de volmaakt consonerende groteen kleine-tertsdrieklank; de harmonische tonen, de reeks van tonen die ontstaan bij trilling van 1/2, -1/3-, 1/4, enz. gedeelte van de snaar van de sonometer; harmonische analyse, voorstelling van een periodieke functie als som van een aantal sinusvormige functies; 3. harmonische evenredigheid, waarin a : c = (b—a) : (c—b); harmonische reeks, rij van getallen waarvan elke drie opeenvolgende voortdurend harmonisch evenredig zijn.