Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-06-2020

evenwicht

betekenis & definitie

o. (g. mv.), toestand waarbij verschillende op een zelfde lichaam werkende krachten elkaar opheffen ; het of zijn bewaren, verliezen; (scheikunde) toestand waarbij geen verdere omzetting meer plaatsvindt; (fig.) toestand van rust of overeenstemming doordat van verschillende krachten geen zich te zeer doet gelden : het — van de staatsmachten; het — van een compositie; (ecologie) zie biologisch evenwicht; (van gemoed en karakter of ziel) overeenstemming tussen neigingen en vermogens; hij is uit zijn —, uit zijn doen.

ECONOMIE. Het begrip evenwicht wordt zowel analytisch als normatief gehanteerd. In analytisch opzicht slaat het op de voorwaarden voor een rusttoestand. Zo wordt in de theorie van Keynes aangenomen dat het evenwicht wordt gekarakteriseerd door de voorwaarde dat de som van de bestedingen gelijk is aan de waarde van de produktie. De waarde van het nationaal inkomen, waarvoor deze voorwaarde opgaat, heet de evenwichtswaarde. In normatieve zin slaat het begrip veelal op een gewenste toestand.

Zo bedoelt men met een evenwichtige arbeidsmarkt meestal dat er sprake is van vrijwel volledige werkgelegenheid. NATUURKUNDE. Het evenwicht kan stabiel, labiel of indifferent zijn. Het evenwicht is stabiel wanneer het systeem, na iedere willekeurige kleine verplaatsing uit de evenwichtsstand, naar die stand terugkeert; de potentiële energie is er minimaal. Het evenwicht is labiel wanneer er een kleine verplaatsing uit de evenwichtsstand mogelijk is, waardoor het systeem zich verder uit de evenwichtsstand verwijdert; dit is o.m. het geval wanneer de potentiële energie daar een maximum vertoont. Het evenwicht is indifferent wanneer het lichaam na een kleine verplaatsing in de nieuwe stand blijft liggen zonder verdere beweging; dit is het geval wanneer de potentiële energie door een kleine verplaatsing niet verandert. Van deze drie evenwichtstoestanden zijn vele combinaties mogelijk, b.v. een stabiel evenwicht dat door een eindige verplaatsing in een labiel overgaat; deze evenwichtstoestand binnen nauwe grenzen wordt metastabiel genoemd; of het evenwicht is labiel voor kleine verplaatsingen (lineaire instabiliteit) maar stabiel voor iets grotere verplaatsingen (niet-lineaire stabiliteit).

Op een in een vloeistof (gedeeltelijk) ondergedompeld lichaam werken twee krachten, nl. de zwaartekracht en de opwaartse kracht van de vloeistof (afb.). De zwaartekracht P is gelijk aan het gewicht van het lichaam en grijpt aan in het zwaartepunt G van het lichaam; de opwaartse kracht V is gelijk aan het gewicht van de door het lichaam verplaatste vloeistof en grijpt aan in het drukkingspunt F, d.i. het zwaartepunt van de verplaatste vloeistof.

1.Het lichaam zweeft in de vloeistof (b.v. onderzeeboot). Voor evenwicht moeten P en V even groot zijn en op dezelfde verticale lijn liggen. Als G en F samenvallen, hoe het lichaam ook georiënteerd is, blijven de krachten F en V op dezelfde verticale lijn liggen: het evenwicht is indifferent. Als G boven F ligt, is het evenwicht labiel; bij de kleinste verplaatsing gaat G naar Gp er ontstaat een koppel dat het lichaam draait tot G verticaal onder F komt. Ligt G onder F, dan is het evenwicht stabiel. Komt door een helling G in G1, dan ontstaat een koppel dat het lichaam weer terugdraait. Voor onderzeeboten moet het zwaartepunt dus onder het drukkingspunt liggen.
2. Het lichaam drijft (b.v. schepen). Het zwaartepunt bevindt zich dan doorgaans boven het drukkingspunt zodat het evenwicht labiel zou zijn. Wanneer het schip uit zijn normale stand gebracht wordt, verplaatst zich het drukkingspunt (afb.). Hierin stelt F1 de plaats van het drukkingspunt in hellende stand voor, en M (het metacentrum) het snijpunt van de lijn van opwaartse kracht in hellende stand met de hartlijn FG van het schip. Als de afstand tussen G en F niet te groot is, komt het drukkingspunt bij het hellen in F1. De krachten P en V vormen een koppel waardoor het schip in zijn rechte stand terugdraait. Hoewel G boven F ligt, is het schip in stabiel evenwicht. Als M met G samenvalt, is het schip in indifferent evenwicht. Men ziet dat zolang M boven G ligt, het schip stabiel is, en dat, als M onder G komt, het evenwicht labiel is.

SCHEIKUNDE. De toestand waarbij de reagerende stoffen en de reactieprodukten in een bepaalde constante verhouding aanwezig zijn. De verhouding kan worden beïnvloed door verandering van temperatuur, druk, volume en de concentratie van een van de aanwezige stoffen.