Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 16-06-2020

stemming

betekenis & definitie

v. (-en),

1. het op de juiste toon brengen van een muziekinstrument;
2. wijze waarop een muziekinstrument is gestemd;
3. onderverdeling van het octaaf, waarmee (theoretisch) de plaats van de stam tonen van een toonladder wordt vastgelegd (e) ;
4. toestand waarin het gemoed of de geest verkeert: in een vrolijke — zijn; dat brengt er de — in, de goede, de juiste, de vereiste sfeer; (kunst) toestand van gemoed of geest als weerspiegeling van een uiterlijk aanschouwen of innerlijk voelen: die dichter geeft stemmingen;
5. positieve of negatieve gezindheid ten opzichte van iemand of iets: — tegen iets maken; 6. (handel) heersende toestand in verband met geneigdheid tot zakendoen: de — op de beurs was flauw.

(e) Het is gebruikelijk een interval te karakteriseren door een verhoudingsgetal dat de frequentieverhouding tot de uitgangstoon aanduidt. Pythagoras berekende een zeventonige toonladder (Pythagoreïsche stemming) door alle stamtonen te berekenen, uitgaande van reine kwinten (3 : 2) en reine octaven (2 : 1). Men komt echter na twaalf kwintsprongen in dezelfde richting minus zeven octaven in tegengestelde richting niet exact op de uitgangstoon terecht (→kwintencirkel). Het restant, (3/2)12 : 27, heet Pythagoreïsche komma; het is vrijwel gelijk aan ⅛ toon. Zarlino betrok ook de tertsverhouding (5/4) in zijn berekeningen en vond voor de stamtonen meer consonante intervallen (van groot belang voor meerstemmige muziek). Deze stemming heet daarom de reine stemming.

In deze stemming is de eerste trap op c iets groter dan die op d (9/8 > 10/9); modulatie naar de toonsoort d strandt dus al op een onzuivere e. Onbeperkte modulatievrijheid in de reine stemming vergt een (b.v. voor de piano) onpraktisch grote uitbreiding van het aantal tonen per octaaf (er is b.v. verschil tussen fis en ges). Als compromis is de verdeling van het octaafinterval in twaalf gelijke intervallen aanvaard, die redelijk goed overeenkomen met halve toonsafstanden. Dit is de gelijkzwevende (beter: evenredig zwevende) stemming die de reine en de Pythagoreïsche, de middentoonstemming (compromis tussen de beide voorgaande) en diverse 17een 18e-eeuwse stemmingen verdrong. Men kan hierin onbeperkt moduleren naar alle 24 toonsoorten, die, anders dan in middentoonstemming, alle met gelijke nauwkeurigheid worden benaderd. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen b.v. fis en ges: daarvoor is één gemiddelde toon.

Een stemming die slechts tot op zekere hoogte de zuivere intervallen benadert, heet een temperatuur: de intervallen zijn getempereerd. De twaalftonige temperatuur is bedoeld wanneer er sprake is van ‘de’ getempereerde stemming. Betere benaderingen geven verdelingen van het octaaf in 31 of zelfs 53 tonen.

LITT. A.D.Fokker, Rekenkundige bespiegelingen der muziek (1944); W.Kok, Harmonische orgels (diss. 1955); J.Nix, Lehrgang der Stimmkunst (1961); A.H.Howe, Scientific pianotuning and servicing (1963); A.D.Fokker, On the expansion of the musician’s realm of harmony (1967).