Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

geboorte

betekenis & definitie

v. (-n),

1. (ook: baring, bevalling, partus) (van mensen of dieren) het geboren worden, het ter-wereld-komen (e): de – van een kind; bij iemands –, op het ogenblik of bij de gelegenheid dat iemand geboren wordt; vanaf zijn –, van het ogenblik af dat iemand geboren is; vóór of na Christus’ –, de gewone formule bij de christelijke jaartelling; in de –, bij, gedurende het geboren worden: het kind is in de – gestikt; (fig.) een opstand, oproer enz. in de – smoren, ze onmiddellijk na de uitbarsting onderdrukken of dempen; een Nederlander van –, een persoon die in Nederland geboren is; het feest van iemands –, het feest waarmee iemand de dag van zijn geboorte viert, verjaardag: de aangifte van –, de door de wet voorgeschreven aangifte of kennisgeving van iemands geboorte aan de ambtenaar van de burgerlijke stand;
2. het geboren-worden in betrekking tot de kwaliteit van de ouders, rang, stand, afkomst: een edelman van –, wiens ouders edellieden zijn; iemand van adellijke –, wiens ouders van adel zijn; van twijfelachtige –, uit onbekende ouders geboren, zodat de wettigheid van de geboorte betwijfeld kan worden; pregn.: iemand van –, van goede, edele of aanzienlijke geboorte, iemand van geen –, uit eenvoudige ouders geboren; iemand zonder –, van onwettige ouders geboren;
3. (van zaken) het ontstaan, de wording: aan welke overdenkingen de volgende verhandeling haar – verschuldigd is, in de – zijn (van plannen, ondernemingen enz.), in wording zijn, voorbereid worden: de zaak is nog in de –, dus nog niet tot stand gekomen; (bouwkunde) de – van een gewelf, de plaats waar de loodrechte wand ophoudt en de ronding van het gewelf begint;
4. (verloskunde) de weg van de mond van de baarmoeder naar de uitwendige opening van de geslachtsorganen, langs welke een kind of een jong van een dier ter wereld gebracht of geboren wordt, de schede: in de – komen, dringen, schieten, liggen; goed of slecht in de – zitten, gemakkelijk of moeilijk geboren kunnen worden; een dier in de – brengen.

(e) GENEESKUNDE. Van geboorte spreekt men alleen als de jongen levend ter wereld worden gebracht (→vivipaar), dus alleen bij de levendbarende zoogdieren, de mens, sommige slakken, een aantal vissoorten, bepaalde hagedissen en salamanders en de meeste gifslangen. De geboorte heeft een snel verloop indien de jongen onvolkomen en hulpeloos geboren worden (korte draagtijd: hond, kat, muis), maar het is een langzaam proces (uren) indien het jong geheel volkomen ter wereld komt (lange draagtijd: paard, walvis, zeehond, olifant). Aap en mens behoren tot de eerste categorie, maar het betrekkelijk grote hoofd van het kind geeft hier vertragende werking. De dieren die bijna volkomen jongen baren, brengen meestal slechts één jong per geboorte ter wereld; dit geldt ook voor de mens. Bij de laatste is van belang dat het hoofd het eerst geboren wordt.

Vele knaagen roofdieren worden in de vruchtvliezen geboren, die òf door het jong of door de moeder verscheurd worden. Bij mens, aap en hoefdieren breken de vruchtvliezen tijdens de geboorte. Zeehonden en zeeleeuwen worden aan land geboren, dolfijnen en walvissen altijd in het water. Het nijlpaard brengt zijn jongen zowel op het land als onder water ter wereld.

Bij de mens ontsluit bij het geboorteproces de baarmoedermond zich geleidelijk. Bij de baring worden drie stadia onderscheiden: ontsluiting, uitdrijving en nageboorte. In alle drie wordt het werk gedaan door de weeën (periodiek terugkerende, min of meer pijnlijke baarmoedercontracties; de baarmoeder voelt dan hard aan), die worden afgewisseld door pauzen. Tijdens een wee trekt zich de spierwand van het baarmoederlichaam samen, de hals blijft slap, wordt geleidelijk uitgerekt en ontplooid (verstrijkt), waarbij eerst de inwendige baarmoedermond zich opent en wijder wordt. Het bovenste deel van de baarmoederhals wordt als het ware opgenomen in het baarmoederlichaam, en het overblijvende deel van het halskanaal wordt steeds korter en verdwijnt tenslotte, waarna ook de uitwendige mond zich opent tot er volkomen ontsluiting (ca. 10 cm) is. Zolang de vruchtvliezen intact blijven en het vruchtwater dus niet afloopt, zijn het kind en de navelstreng beschermd tegen schadelijke druk en is de baarmoederholte afgesloten tegen infectie.

Daarom is het in het algemeen gewenst dat de vliezen pas breken bij volkomen ontsluiting; daarna kan het kind worden uitgedreven. De vrouw, die tot dit stadium slechts kon meewerken door zich te ontspannen en doelmatig te ademen, waardoor een rustig verloop met weinig of geen pijn werd verkregen, komt nu in actie: zij heeft persweeën en gebruikt daarbij al haar spierkracht.

In sommige gevallen ontstaat op het moment dat het kind geboren wordt een klein scheurtje in de dam (perineum), het gebied tussen de uitwendige geslachtsorganen en de anus. Wanneer het perineum stug is, dreigt soms een grotere breuk te ontstaan; dan wordt een inknipping (episiotomie) in zijdelingse richting gemaakt om inscheuring van de endeldarm te voorkomen. Perineumscheuren worden direct na de bevalling gehecht.

Dadelijk na de geboorte van het kind wordt de dunwandige baarmoeder veel kleiner (tot een grootte van 1–2 vuisten). Hierdoor wordt de moederkoek (nageboorte of placenta), losgemaakt, waarbij altijd enige bloeding optreedt. Deze bloeding wordt echter beperkt door de retractie (in elkaar schuiving) en contractie (samentrekking) van de spiervezels van de baarmoederwand, waardoor de openstaande bloedvaten worden dichtgedrukt.

De ligging van het kind wordt genoemd naar het laagstliggende deel; zo kent men hoofd-, stuit-, voet- en schouder- of dwarsliggingen. De hoofdligging wordt onderscheiden in achterhoofds-, kruin-, voorhoofds- en aangezichtsligging. Door inwendig onderzoek, waarbij men de naden en fontanellen van de schedel gebruikt als oriëntatiepunten, wordt tijdens de baring de ligging bepaald. Van de hoofdligging geeft de voorhoofdsligging de meeste moeilijkheden. Achterhoofdsliggingen komen verreweg het meest voor, zijn ook het gunstigst. Stuitliggingen geven meestal weinig bezwaren, vooral wanneer het kind niet te groot en de baringsweg niet te nauw is.

Goede hulp is echter noodzakelijk omdat anders het kind gevaar loopt: het voorgaande hoofd (bij schedelligging dus) kan desnoods langzaam passeren, zonder dat het kind veel schade lijdt, het nakomende hoofd echter geenszins: het kind krijgt in dat geval zuurstofgebrek doordat de baarmoeder al veel kleiner is geworden, waardoor de placenta minder moederlijk bloed ontvangt, èn doordat de navelstreng dichtgedrukt wordt tussen het hoofd en het baringskanaal. Doen zich bij stuitligging moeilijkheden voor, dan moet tijdig →keizersnede worden verricht. Een kind in dwarsligging kan zo niet worden geboren. In deze omstandigheid is de veiligste weg voor de geboorte meestal de keizersnede. Tijdens de baring, althans wanneer de vliezen gebroken zijn, wordt de hartslag van het kind gecontroleerd, sinds kort met behulp van een elektronische monitor.

Soms moet terwille van het kind (minder vaak terwille van de moeder) een kunstverlossing worden verricht: bij volkomen ontsluiting en normaal bekken langs de natuurlijke weg, bij de hoofdligging met de verlostang (forceps), of met de →vacuümextractor. Indien de baringsweg vernauwd is (b.v. na Engelse ziekte) wordt de keizersnede uitgevoerd. Als het kind na de geboorte niet of slecht ademt, spreekt men van asfyxie; leegzuigen van de luchtwegen, kunstmatige ademhaling, zuurstof, injecties, enz. zijn dan vaak nodig.

De bewaking van moeder en kind tijdens de geboorte heeft belangrijke ontwikkelingen ondergaan. Tijdens de geboorte kan het elektrocardiogram van het kind continu via de uitwendige of inwendige meting (via een elektrode op het hoofd van het kind) bekeken worden. Via de hoofdhuid van het kind kunnen zo nodig enkele druppeltjes bloed worden afgenomen om de bloedgassen te bepalen. Zo kan beoordeeld worden of het kind onmiddellijk geboren moet worden of een spontane geboorte kan worden afgewacht. Via een drukcatheter in de baarmoeder kunnen de weeën worden geregistreerd; de reactie van de weeën op de hartactie van het kind geeft weer belangrijke informatie, die zo nodig tot een kunstverlossing leidt.

Afwijkingen. De belangrijkste afwijkingen tijdens zwangerschap en baring zijn →zwangerschapsintoxicatie en →eclampsie. Bij solutio placentae laat de placenta, die op de normale plaats boven in de baarmoeder gezeten is, gedeeltelijk, soms ook geheel los, meestal in de laatste maanden van de zwangerschap. Veelal heeft de vrouw dan een hoge bloeddruk, vaak ook eiwit in de urine (zwangerschapsintoxicatie), zelden is de oorzaak een val of stoot tegen de buik. De bloeding in de baarmoeder, die daarbij optreedt, geeft pijn, vaak ook een →shock bij de moeder; de hoeveelheid bloed die naar buiten loopt, is dikwijls betrekkelijk gering. Het kind komt in gevaar, sterft meestal snel.

Terwille van het kind kan soms met spoed een keizersnede worden verricht. Is het kind al dood, dan wordt gewacht en een bloedtransfusie gegeven.

Een placenta praevia is een placenta die te laag is ingeplant en gedeeltelijk of geheel de inwendige baarmoedermond bedekt. De placenta zal dus loslaten wanneer er ook maar enige voorbereiding is voor het opengaan (of verstrijken) van de inwendige baarmoedermond, wat dan weer tot gevolg heeft dat de vrouw (niet het kind) bloed verliest. Deze bloedingen kunnen al in de 7e of 8e maand, soms ook pas bij het begin van de baring of bij enige ontsluiting optreden, dikwijls ernstig zijn en het leven van de moeder en dientengevolge ook dat van het kind bedreigen. Enkele malen kan het kind langs de natuurlijke weg geboren worden. Dikwijls is de keizersnede het beste middel. Bloedtransfusies zijn vaak nodig.

Een kunstmatige vroeggeboorte wordt bij ernstig nierlijden en andere ziekten die moeder en kind bedreigen, opgewekt, liefst na de 34e week. Ook wordt de baring wel kunstmatig opgewekt als deze te lang uitblijft. Bij ernstige bekkenvernauwing, ongunstige ligging van het kind of noodzaak tot kunstverlossing bij onvoldoende ontsluiting wordt keizersnede verricht.

Een uitgezakte navelstreng is een zeer gevaarlijke toestand voor het kind, dat bij druk op de streng, vooral bij afklemming ervan tussen de kinderschedel en het baringskanaal in zuurstofnood komt en kan sterven. Snelle verlossing is dan nodig b.v. door kering en uithaling bij volkomen ontsluiting, of anders door keizersnede.

Aanwezigheid van overmatig veel vruchtwater (hydramnion) is voor de moeder onaangenaam, soms pijnlijk. Dit gaat meermalen gepaard met ontwikkelingsfouten bij het kind, zoals anencefalie (ontbreken van de hersenschedel en grote hersenen), hydrocefalie (waterhoofd) en spina bifida (open wervelkolom).

Bij onmogelijkheid tot uitdrijving van het kind, b.v. bij bekkenvernauwing, hydrocefalus, dwarsligging enz. kan bij te lange duur van de baring en bij ontbreken van goede verloskundige hulp een scheur in het onderste, uitgerekte deel van de baarmoeder ontstaan: uterusruptuur. Hiervoor is spoedige chirurgische behandeling aangewezen. In zeldzame gevallen, indien het kind dood is en niet geboren kan worden, moet het worden verwijderd door embryotomie, waarbij het in stukken langs de natuurlijke weg wordt uitgehaald (in narcose). Bij slechte baarmoedercontracties kunnen tijdens ontsluiting en uitdrijvingsweeën, weeën-bevorderende middelen worden gegeven. Ook in het nageboortestadium en daarna, als een goede contractietoestand van de baarmoeder nodig is om een eventuele bloeding te beperken, worden in enkele gevallen middelen gegeven om de activiteit van de baarmoeder te versterken.

RECHT. Juridisch is geboorte het ontstaan van een natuurlijk persoon, waarvan het bestaan wordt aangenomen wanneer het kind ademhaalt. Dan is er verplichting tot →aangifte van de geboorte. Wanneer het kind dood ter wereld komt, wordt het geacht niet te hebben bestaan. →geboorteakte.