Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-06-2020

zoogdieren

betekenis & definitie

o. (mv.), Mammalia, een klasse van dieren, behorend tot het onderfylum gewervelde dieren, vnl. gekenmerkt doordat zij levendbarend zijn en de jongen aanvankelijk voeden met door het moederdier geproduceerde melk.

(e) Zoogdieren vormen de hoogst ontwikkelde klasse van de gewervelde dieren (→dierenrijk, overzicht). De belangrijkste combinatie van kenmerken van de zoogdieren is:

1. het bezit van een haarkleed, met o.a. periodiek optreden van de rui (haren kunnen vervormd zijn tot stekels, schilden of schubben, zoals bij stekelvarkens, gordeldieren en schubdieren, of vrijwel geheel ontbreken, zoals bij walvissen); de huid is rijk aan klieren, een oorschelp is veelal aanwezig (uitzonderingen: o.a. zeehonden en walvissen);
2. de schedel draagt twee achterhoofdsknobbels (bij reptielen en vogels: één) en een gebit met soms sterk gespecialiseerde tanden, de onderkaakhelften bestaan elk uit één beenstuk; er zijn zeven halswervels; het strottehoofd heeft stembanden;
3. er zijn vier in beginsel gelijkvormige ledematen (uitzonderingen met alleen voorste ledematen: walvissen en zeekoeien; ongelijkvormige ledematen o.a. bij kangeroes,

springhazen en springmuizen);

4. het hart heeft vier kamers, waarbij de linkeren rechter harthelften geheel gescheiden zijn; borsten buikholte worden gescheiden door het middenrif;
5. zowel de grote als de kleine hersenen zijn sterker ontwikkeld dan bij de overige gewervelden;
6. de →temperatuurregulatie is hoog ontwikkeld (uitzonderingen: o.a. primitieve zoogdieren als de vogelbekdieren); zoogdieren zijn nl. →homoiotherm;
7. voortplanting door levende jongen (→levendbarend) die aanvankelijk met melk gevoed worden (uitzonderingen: vogelbekdieren, die eieren leggen; tussenstadia komen voor bij de buideldieren).

Het gebit kent slechts twee tandgeneraties, het melkgebit en het permanent gebit. Het basisgetal van de tanden bedraagt 4 x 11 of 44, nl. in elk van de vier kaakhelften (boven en onder) 3 snijtanden, 1 hoektand, 4 ware en 3 valse kiezen. Het aantal tanden, dat in hun vorm aan voedsel en leefwijze van de verschillende soorten aangepast is, varieert van nul (o.a. bij miereneters) tot 260 (o.a. bij tandwalvissen). De bouw van het darmkanaal houdt verband met het voedsel. De maag kan eenvoudig of samengesteld zijn; dit laatste b.v. bij bladeters (bepaalde apen, luiaards enz.) en herkauwers. Planteneters (herbivoren) hebben een veel langer darmkanaal dan (even grote) vleeseters (carnivoren), terwijl alleseters (omnivoren) wat dit betreft daar tussen in gerangschikt kunnen worden; de visetende zeehond heeft echter een uitzonderlijk lang darmkanaal.

De ledematen en speciaal de vingers en tenen (in principe altijd vijf) kunnen zeer verschillend ontwikkeld zijn. Bij zoolgangers (plantigraden) komt de gehele voet op de grond (b.v. bij beren); teengangers (digitigraden) daarentegen lopen op de toppen van de tenen: wat men bij een huisdier vaak aanziet voor ‘elleboog’ van de achterpoot is te vergelijken met onze hiel. De hoefgangers (unguligraden) raken de grond slechts met de top van één (paardachtigen), twee (evenhoevigen) of meer tenen (onevenhoevigen behalve de paardachtigen, en slurfdieren), die alle voorzien zijn van een harde hoef. Verder kunnen de ledematen gespecialiseerd zijn voor grijpen (grijpvoet bij apen), zwemmen (zeeroofdieren, walvissen, zeekoeien, otters enz.), vliegen (vleermuizen), graven (mollen) enz.

De eileiders zijn steeds twee in getal; de uterus (baarmoeder) kan enkelvoudig (primaten, incl. de mens) of dubbel (knaagdieren, slurfdieren) zijn, maar daartussen komen overgangen voor als bij de varkens, walvissen en roofdieren (vrijwel dubbel)

en o.a. bij de insekteneters, veel herkauwers, onevenhoevigen en halfapen (een gedeeltelijke verdeling). De zaadbuis in het mannelijk copulatieorgaan (penis) is steeds gesloten; zowel sperma als urine worden door de penis afgevoerd. De stevigheid van de penis en de clitoris kan vergroot zijn door een (penis)been. De teelballen kunnen permanent of tijdelijk (o.a. bij veel insekteneters en knaagdieren) buiten de buikholte liggen in een cremasterzak (scrotum); bij o.a. olifanten en walvissen liggen de teelballen permanent binnen de buikholte. Het aantal jongen varieert van 1 (o.a. vleermuizen, veel primaten, walvissen, slurfdieren, zeekoeien, onevenhoevigen, veel evenhoevigen) tot 18 (hamsters). Varkens zijn bekend om het grote aantal jongen (tot 14 per worp), maar verschillende tropische varkens werpen slechts 1—2 jongen.

De zoogdieren ontwikkelden zich uit de reptielen. Prototypen bestonden al tijdens de Jura (ca. 150 mln. jaar geleden). Pas tegen het einde van het Mesozoïcum en rond het begin van het Tertiair, toen het tijdperk van de reptielen definitief ten einde liep, begonnen de zoogdieren snel op te komen (ca. 70 mln. jaar geleden, →stratigrafie, tabel). In de vroege evolutiestadia is het moeilijk uit te maken of men te maken heeft met zoogdierachtige reptielen (Therapsida), dan wel met reptielachtige zoogdieren. De oorspronkelijke zoogdieren waren niet veel groter dan een rat en leefden wellicht als nachtelijke, insektenetende boombewoners. Tegenwoordig geldt ook de opvatting dat de vogelbekdieren, buideldieren en placentale zoogdieren zich niet uit elkaar hebben ontwikkeld, maar uit verschillende takken van de reptielengroep voortgekomen zijn.

De opgave van Morris uit 1965 geeft een totaal van 4237 recente soorten. Deze worden ingedeeld in 1017 geslachten, 122 families en 19 orden (tabel). De hoofdindeling is als volgt:

Onderklasse I, Prototheria, met als enige orde de vogelbekdieren. Deze dieren hebben een cloaca (geen schede en geen uturus), zijn eierleggend en hebben primitieve melkklieren zonder tepels. Onderklasse II, Allotheria, uitgestorven (Jura tot Eoceen).

Onderklasse III, Theria, omvat alle overige zoogdieren. Deze dieren zijn gekenmerkt door gescheiden afvoergangen zowel voor de vaste uitwerpselen en vloeibare uitscheidingsprodukten als voor de geslachtsprodukten (geen cloaca), verder zijn zij levendbarend (schede en baarmoeder aanwezig), en hebben goed ontwikkelde melkklieren met tepels. Behalve enige uitgestorven groepen omvatten de Theria nog twee recente superorden, nl. de Metatheria, met als enige orde de buideldieren (deze bezitten een door buidelbeenderen ondersteunde buidel, hebben geen placenta, en hebben een gepaarde uturus en schede), en de Eutheria of placentale zoogdieren, gekenmerkt door de afwezigheid van een buidel, de aanwezigheid van een placenta en een ongepaarde schede. De vruchtvliezen bestaan uit chorion en allantois. LITT. M. Weber, Die Säugetiere (1927—28); F.

Boulière, The natural history of mammals (1955); F.H. van de Brink, Zoogdierengids (1955); J.Z. Young, The life of mammals (1957); E.M ohr en T. Haltenorth, Säugetiere (1958); E.P. Walker, Mammals of the world (3 dln. 1964); R. Carrington, The mammals (1965); D. Morris, The mammals (1965); J.

Knox Jones en S. Anderson (red.), Readings in mammology (1970); R.G. van Gelder, Biology of mammals (1971); T. A. Vaughan, Mammology (1972); H.L. Gunderson, Mammology (1976); M. Burton, Elseviers zoogdierengids (1976); J.

Niethammer, Säugetiere (1979). zoogdieren. Tabel 1. Indeling van de klasse zoogdieren onderklasse superorde orde voorbeelden voorbeelden aantal soorten Prototheria kloaakdieren mierenegels vogelbekdieren 6 Allotheria ✝ (JuraEoceen) Theria buideldieren opossums buidelmiereneters koeskoesen wombats buidelduivels buidelmollen koala’s kangeroes 248 placentale zoogdieren ca. 4000 De Protheria hebben een cloaca, zijn ovipaar (eierleggend), hebben geen uterus en vagina, de melkklieren zijn primitief (zonder tepels). De Theria hebben geen cloaca (maar gescheiden afvoergangen), zijn vivipaar (levendbarend), hebben een uterus en vagina, de melkklieren zijn hoger ontwikkeld (met tepels).

zoogdieren. Tabel 2. Indeling van de placentale zoogdieren orde onderorde voorbeelden voorbeelden voorbeelden aantal soorten insekteneters tenreks olifantspitsmuizen egels spitsmuizen mollen 374 vliegende maki’s vliegende maki’s 2 vleermuizen vruchtenetende vleermuizen vliegende honden 981 insektenetende vleermuizen franjestaarten vroegvliegers hoefijzerneuzen mopsneuzen vampiers gladneuzen laatvliegers primaten halfapen toepaja’s potto’s maki’s bushbabies lori’s spookdiertjes 193 apen brulapen wol apen bavianen gibbons capucijnerapen oeistiti’s meerkatten mensapen slingerapen makaken langoers mens tandarmen miereneters luiaards gordeldieren 32 schubdieren schubdieren 7 haasachtigen hamsterhazen hazen konijnen 66 knaagdieren eekhoornachtigen eekhoorns vliegende eekhoorns marmotten bevers zakmuizen ca.1750 ratachtigen woestijnmuizen slaapmuizen lemmings springmuizen hamsters woelmuizen stekelvarkenachtigen cavia’s rietratten agoeti’s stekelvarkens chinchilla’s walvisachtigen tandwalvissen potvissen tuimelaars narwals orka’s dolfijnen bruinvissen 92 baleinwalvissen vinvissen landroofdieren* honden wasberen otters katten vossen panda’s civetkatten beren marters hyena’s 253 zeeroofdieren zeeleeuwen zeeolifanten walrussen zeehonden 32 buistandigen aardvarken 1 slurfdieren olifanten 2 klipdassen klipdassen 6 zeekoeien doejongs manaties 4 onevenhoevigen paarden tapirs ezels neushoorns zebra’s 16 evenhoevigen varkenachtigen, eeltpotigen en herkauwers varkens lama’s herten antilopen pekari’s kamelen giraffen runderen nijlpaarden dwergmuskusdieren gaffelantilopen geiten en schapen

*De landroofdieren worden vaak kortweg roofdieren genoemd.

De onderorden varkenachtigen en eeltpotigen worden samengevat als Non-Ruminantia (niet-herkauwers), tegenover de herkauwers (Ruminantia).