Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

kind

betekenis & definitie

o. (-eren, in de spreekt, ook -ers),

1. (op zichzelf beschouwd) mens in onvolwassen staat, klein nog jong mens (e): een straat vol spelende kinderen; toen ik een — was, sprak ik als een —; van kind(s) af, van — af aan, sinds de vroegste leeftijd; (spr.) kinderen en gekken (of dronken mensen) zeggen de waarheid; als de kinderen maar zoet zijn, scherts, gezegd als iemand bezig is met iets dat beneden zijn leeftijd en waardigheid is; dat kan een wel begrijpen, dat is toch duidelijk genoeg; ik ben geen -!, niet onmondig; hij is geen — meer, reeds tot de jaren van onderscheid gekomen; hij is een groot —, hoewel hij volwassen is, handelt hij nog als een kind, (in vergelijkingen) hij is er maar een bij, hij is veel kleiner, (fig.) verreweg de mindere in dat opzicht; vandaar ter aanduiding van iemand die onschuldig, onervaren, onwetend in iets is: laten wij kinderen in de boosheid blijven!; hij is het — van de rekening, hij moet ervoor boeten, is de dupe;
2. (coll.) het —, alle kinderen samen: de eeuw van het —;
3. met betrekking tot de geboorte, de levensstadia, de vorming enz.: een — onder het hart dragen, zwanger zijn; (plat) een — maken, verwekken; een ongeboren -, de vrucht in de moeder; een — krijgen, baren, ter wereld brengen; (scherts, zegsw.) ik mag een krijgen als het niet waar is, als sterke bevestiging; een — halen, bij de geboorte bijstand verlenen; (fig.) dat —is zwaar gehaald, die zaak is met grote moeite tot stand gekomen; een doodgeboren —, (fig.) een zaak die vanaf het begin op niets moest uitlopen; een dood kindje met een lam handje, een zaak van niets, een prul; zo onschuldig als een pasgeboren —, volmaakt onschuldig; het — met het badwater weggooien, wegwerpen, het goede tegelijk met het slechte wegwerpen; te ver gaan met veranderingen; als het — maar een naam heeft, de zaak moet op een bepaalde wijze worden aangeduid, of dat erg passend is doet er niet toe; noem het — maar bij zijn naam, zeg het maar zonder er doekjes om te winden; (gew.) lieve kinderen hebben, maken, de een boven de anderen voortrekken, bevoordelen;
4. van het standpunt van of met betrekking tot de ouders: zoon of dochter, zonder op de leeftijd te letten: hij heeft geen kinderen; — noch kraai hebben; tot; als (eigen) — aannemen; een echt, een wettig —, uit huwelijk geboren; een buitenechtelijk —, uit onwettige gemeenschap gesproten; iemands vrouw en kinderen, zijn gezin; van vader op —, van geslacht op geslacht; hij is er als — in huis, geheel thuis of op zijn gemak; (spr.) kinderen zijn een zegen des Heren, maar ze houden de noppen van de kleren, de opvoeding, het grootbrengen van kinderen kost veel geld; een goed —, dat naar zijn vader aardt; (zegsw.) geen — aan iemand hebben, er niet de minste last of moeite mee hebben;
5. in de vocatief, m.n. als liefdevolle of medelijdende, maar ook als ongeduldige aanspreking: neen, mijn —!; ook gebruikt bij het gemeenzaam spreken tot een meisje dat niet bepaald een kind meer is, ook door meisjes onder elkaar en door een man tot zijn vrouw, zeg, lief —; nee — dat doe ik vast niet; (vandaar) meisje, jongedochter: een aardig — van 18 jaar; in het mv. als uitroep van verwondering of van bevestiging: kinderen, dat is zo fijn!; lieve kinderen!;
6. bij uitbreiding, oneig., waar sprake is van een verhouding als van ouders en kinderen: gelovige kinderen van de Kerk; de kinderen Gods, alle mensen, de gelovigen; in bijbels spraakgebruik voor: afstammeling, spruit: Adams of Eva’s kinderen, de mensen; de kinderen Israëls, het Joodse volk; vooral om een betrekking van afhankelijkheid, een toebehoren aan enz. uit te drukken: hij, een — des volks; de kinderen des lichts, van de duisternis, die in het licht, in de duisternis leven; een — van zijn eeuw, van zijn tijd, iemand die in levenswijze en opvattingen geheel overeenkomt met wat voor zijn tijd een regel en gewoonte is; een — der fortuin, een gelukskind; gij zijt een — des doods, als gij dat doet, dan zult gij sterven;
7. (fig.) vrucht, voortbrengsel: de bloemen, die kinderen van de lente; bijgeloof, dat — van de domheid.

(e) De ontwikkeling van het kind is een proces van volwassenwording, dat voortgaat in de wisselwerking tussen de gehele persoon van het kind en de hem omringende wereld. Volgens psychoanalyticus E.H.Erikson kan men die ontwikkeling begrijpen als een wisselwerking van drie processen: een lichamelijk proces (b.v. groei, seksuele rijping, sterker worden, ontwikkeling van de zintuigen); een maatschappelijk proces (ontwikkeling vindt altijd plaats in een bepaalde tijd, plaats en cultuur, met eigen normen, waarden, rolverdelingen enz.); een persoonlijkheidsproces (de integratie van beide vorige processen in de persoon, en de manier waarop die persoon de bijzondere moeilijkheden die zich in elke levensfase voordoen, te boven komt en verwerkt, en daardoor psychisch rijker wordt). De Ned. pedagoog M.J.Langeveld onderscheidt vier in de ontwikkeling werkzame principes: het biologisch moment: er is een levend wezen dat nog niets kan, maar zeer veel ontwikkelingsmogelijkheden heeft; het beginsel van de hulpeloosheid: de pasgeborene is hulpelozer dan enig ander levend wezen; het beginsel van de veiligheid: de hulpeloosheid vraagt om verzorging, voeding, koestering; het ontvangen daarvan geeft het kind fundamentele veiligheid en vertrouwen (door Erikson basic trust genoemd); het beginsel van de exploratie: het veilige kind gaat zélf op de wereld en de dingen af, ontmoet ze, manipuleert ermee, leert ze kennen, en gaat zo de wereld ontdekken als dat wat buiten hem is. Zo wordt het ook zelf iets, een subject, een persoon: het emancipeert zich.

In het algemeen onderscheidt men in de ontwikkeling van het kind verschillende perioden. Een veel gebruikte indeling is: ➝baby (eerste levensjaar), ➝peuter (1—4 jaar), ➝kleuter (4-6 jaar), ➝schoolkind (tot ca. 12 jaar), ➝puberteit (12—17 jaar) en ➝adolescentie (17-25 jaar). Bij dergelijke indelingen moet men erop bedacht zijn dat zij slechts schematisch zijn, en dat tussen kinderen onderling grote verschillen kunnen bestaan. Daardoor is het b.v. niet mogelijk duidelijke leeftijdsgrenzen voor de latere ontwikkelingsfasen aan te geven. Speelt in de eerste levensfase vooral de biologische ontwikkeling een rol, in de kleuterfase staat de ontwikkeling van allerlei functies op de voorgrond (spreken, denken, spelen, vormen), in de schoolkindperiode neemt de ➝cognitieve ontwikkeling de grootste plaats in, terwijl in puberteit en adolescentie de persoonlijkheidsontwikkeling een hoogtepunt bereikt. Hoewel er duidelijke algemene lijnen in de ontwikkeling van het kind aan te geven zijn, moet bedacht worden dat elk kind zich ontwikkelt langs een eigen weg, vanuit zijn aanleg, door zijn antwoorden op zijn opvoeders en in zijn omgeving, ➝ontwikkelingspsychologie.

LITT: M.J.Langeveld, Ontwikkelingspsychologie (1954); C.W.Valentine, The normal child (1956); P. H.Mussen, J.J.Conger en J.Kagan, Child development and personality (1963); E.H.Erikson, Kind en samenleving (1968); P.H.Mussen, De psychol. ontwikkeling van het kind (1970); J.Baltink en H. Bosma, Ontwikkeling tot volwassenheid (1975); C. Sandström, Psychologie van het opgroeiende kind (7e dr. 1976).