bol - zelfstandig naamwoord
1. bovenste deel van het lichaam, met ogen, neus, mond, etc.
♢ iemand een aai over zijn bol geven
1. iemand een aai over zijn bol geven
[een compliment geven]
2. het is hem in de bol geslagen
[hij is gek geworden]
3. het hoog in de bol hebben
[veel willen bereiken]
4. een knappe bol
[een intelligente, geleerde persoon]
2. dikke wortel
♢ als je deze bollen in de grond stopt, heb je in het voorjaar narcissen
3. voorwerp dat aan alle kanten rond is
♢ we leven op de aardbol
Zelfstandig naamwoord: bol
de bol
de bollen
het bolletje
Synoniemen
hersens, hoofd, knol, kop
Gepubliceerd op 14-11-2017
bol
betekenis & definitie