Gepubliceerd op 01-12-2020

mieren

betekenis & definitie

Formicidae, familie van angeldragende insekten, die behoort tot de orde vliesvleugeligen. De grootte van mieren varieert van 1-40 mm.

De kop heeft meestal krachtige kaken, die al naar gelang de levenswijze zeer verschillend van vorm kunnen zijn. Mieren zijn over de gehele wereld verspreid. Zij leven in staten die uit wijfjes, mannetjes en arbeidsters zijn samengesteld. De mannetjes en wijfjes (koninginnen) zijn vóór de bruidsvlucht gevleugeld. De arbeidsters of werkmieren zijn vleugelloos; het zijn in aanleg vrouwelijke dieren met niet of nauwelijks ontwikkelde eierstokken. Arbeidsters komen in veel groter aantal voor dan de mannetjes en de wijfjes, en soms in verschillende typen, o.a. soldaten, die veel groter en sterker zijn en zeer krachtige kaken bezitten.

De wijfjes en arbeidsters hebben in het achterlijf een gifklier, die soms verbonden is met een angel. Ontbreekt deze, dan wordt het gif (mierezuur) in de wond, die met de kaken wordt veroorzaakt, gebracht of zij spuiten dit met kracht uit het achterlijf.De mieren maken hun nesten op zeer verschillende plaatsen. Sommige soorten vermengen de aarde met andere stoffen, of knagen in hout; andere soorten vermengen allerlei stoffen met speeksel. Er zijn ook soorten die in bladeren huizen, of zelfs in galappels. Er zijn tropische soorten die in holle doorns van Acada-soorten wonen.

De plant verschaft hier een onderkomen voor de mieren (myrmecodomie) en vaak beschermen de mieren de plant door dieren die de plant aanvreten, te steken (myrmecophylaxis). Het nest toont een aantal gangen en kamers. Sommige nesten hebben een enkele opening, andere vele openingen, die ’s avonds en bij regen gesloten worden.

Al het werk in de nesten wordt door de arbeidsters verricht; ook verplegen en voederen zij de larven en de koninginnen. De soldaten spelen een rol bij het verdedigen van de nesten tegen indringers en bij het maken van rooftochten, waarbij zij de colonnes beschermen en de buit in stukken bijten. Mieren voeden zich zowel met plantaardig als met dierlijk voedsel. De winter brengen de dieren in verstijfde toestand in de nesten door. Zodra in het voorjaar de temperatuur stijgt, ontwaken zij en de koninginnen beginnen dan weer eieren te leggen. Sommige soorten verzamelen winterkost in de nesten en brengen dan de winter in niet-verstijfde toestand door.

Zeer eigenaardig zijn de onderlinge verhoudingen tussen de mieren van verschillende soorten en tussen mieren en andere dieren (myrmecofilie). Sommige kleine soorten leven in de nesten van grotere; in de wanden daarvan graven zij hun gangen. De kleinere trachten de poppen van de grotere (als voedsel) te roven. Daarnaast bestaat ook associatie: een mieresoort rooft larven en cocons van een andere soort en brengt deze naar haar eigen nest en brengt ze groot. De hieruit voortkomende mieren gedragen zich als behorend tot de woning, en zij verzorgen op hun beurt larven en cocons van de gastheren. Dit zijn slaven of helpmieren.

Eigenaardig is dat alleen cocons die poppen van werksters bevatten gestolen worden. Het houden van slaven kan noodzakelijk zijn voor soorten die niet in staat zijn zichzelf te voeden, zoals de amazonemier.

Vele mieresoorten leven in vreedzame verhouding tot blad- en schildluizen. De uitwerpselen van deze dieren bevatten suiker. Deze mieren zoeken de luizen op, en bouwen vaak voor deze dieren stallen, waarin zij als ‘melkvee’ worden gehouden (luizenteelt of trofobiosis). De mieren betrommelen het achterlijf van de bladluizen met hun sprieten, waardoor de bladluis een druppeltje honingdauw laat vallen. De echte mierengasten zijn te verdelen in drie groepen:

1. de synoeken, zoals vele springstaarten, bepaalde mijten, kakkerlakken, zweefvlieglarven en kevers, die voor de mieren niet schadelijk zijn en hoofdzakelijk leven van afval, uitwerpselen en lijken;
2. de synechthren, de echte rovers die leven van de mieren zelf of hun larven, zoals spinnen, kevers (waaronder vele kortschildkevers), wantsen en vele graafwespen;
3. de symfielen, die vanwege hun uitscheidingen (veelal van speciale klieren) door de mieren gekoesterd worden: meer dan 600 keversoorten.

Verder zijn er nog diverse mijten, vele wespen en rondwormen die rechtstreeks op de mieren of hun larven parasiteren. Er zijn ca. 10000 soorten mieren beschreven, merendeels levend in tropische en subtropische gebieden. Door het verdelgen van insekten en opruimen van aas zijn veel mieresoorten zeer nuttig. Er zijn echter ook veel schadelijke soorten, die b.v. in plantenkassen aan wortels knagen, huisraad vernielen en levensmiddelen plunderen.

In de woning, de tuin en op het terras zijn mieren veelal ongewenst. Vaak bestrijdt men de mieren met zeer giftige mierendodende middelen. Met mierenlokdozen trekt men mieren aan; deze nemen de giftige stof mee naar het nest, waar zij er uiteindelijk aan sterven. Andere gifmiddelen worden in het nest en op de loopbanen rondgestrooid. Verscheidene van deze stuifpoeders zijn eveneens giftig voor bijen. Het verdient daarom aanbeveling mieren alleen maar in geval van nood met chemische stoffen te bestrijden, b.v. wanneer zij de woning binnendringen en het nest in kelder of funderingen onbereikbaar is. Overtollige of lastige nesten in de tuin of bij het terras kunnen veel beter, en zeker zo efficiënt en minder schadelijk voor het milieu, met een keteltje heet water bestreden worden.

Een bodem waarin mieren voorkomen, wordt met organische stoffen verrijkt en door de gangen verlucht. Bosmieren b.v. verdelgen insekten die op naaldbomen parasiteren. De werksters overvallen immers voor de bomen schadelijke rupsen en kevers.