reukloos, kleurloos en chemisch reactief gas (→ alkylerende stoffen), dat als bestrijdings- en ontsmettingsmiddel wordt toegepast. Men gebruikt methylbromide als fumigant in opslagplaatsen van levensmiddelen, veevoeders, grondstoffen, gebruiksgoederen en verpakkingsmateriaal, alsmede bij zaaizaad, plant- en pootgoed.
Als bestrijdingsmiddel wordt methylbromide het meest toegepast als grondontsmettingsmiddel tegen aaltjes, bodemschimmels en onkruiden in de intensieve glastuinbouw en op de volle grond. Daartoe wordt het gas tot vloeistof verdicht in speciale drukcilinders. Bevoegde grondontsmetters blazen of injecteren de vloeistof in de grond en brengen daarover plastic folie aan. Deze afdekking moest volgens de tot 1.6.1981 geldende gebruiksvoorschriften voor methylbromide minimaal twee dagen blijven liggen; de aanbevolen dosering bedroeg 60-100 g/m2. In 1978 werd in Nederland 2202 t gebruikt, waarvan ca. 2000 t in het Westland. Het wereldverbruik bedroeg naar schatting 28000 t.Nadat eind 1980 in het Westland methylbromide in het drinkwater was aangetroffen, werd de toelating voor het gebruik als grondontsmettingsmiddel ingetrokken. Dit gebruik is thans slechts mogelijk met speciale toestemming (ontheffing). Wegens de relatief lage kosten van grondontsmetting met methylbromide in vergelijking met ontsmetting door stoom, en de grote werkzaamheid van het middel tegen zeer veel ziekteverwekkers is uitgebreid onderzoek gedaan naar optimalisering van de toepassing van methylbromide in de glastuinbouw. Het blijkt mogelijk om de verliezen aan ontsnappend methylbromidegas sterk terug te dringen als men een nieuw, relatief gasdicht afdekmateriaal toepast en de afdekperiode tot tien dagen verlengt. Hierdoor werd het mogelijk, met behoud van de grondontsmettende werking, de doseringshoeveelheid te verminderen tot 20 g/m2, hetgeen leidt tot lagere emissies naar de lucht. Het beleid voor methylbromide is dan ook gewijzigd vanaf 1.6.1981.
Zo bedraagt de maximaal toegelaten dosering 20 g/m2; het gebruik van Saranexfolie wordt voorgeschreven en een afdektijd van tien dagen. Voorts moet men de kassen na verwijdering van de afdekfolie luchten voordat men er naar binnen mag gaan; pas na drie weken mag men de grond doorspoelen met water om anorganisch bromide te verwijderen. Dit bromide ontstaat in de bodem door afbraak van methylbromide en zou zonder spoelen aanleiding geven tot een te hoog residu in groenten. Uit het genoemde onderzoek bleek o.a. dat het transport van zowel gasvormig als in grondwater opgelost methylbromide beperkt blijft tot enkele meters buiten de behandelde kassen. Ook bleek dat de halfwaardetijd in het oppervlaktewater ca. 6,6 uur bedraagt bij een temperatuur van 11 °C. Voorts ontdekte men dat methylbromide door waterleidingbuizen van polyetheen kan doordringen, terwijl door metalen leidingen of buizen van PVC geen aantoonbare doordringing plaatsvindt.
Het gebruik van methylbromide in Nederland wordt voor 1981 geschat op ca. 700 t. In afwachting van o.a. nadere toxicologische informatie is het beleidsvoornemen erop gericht het gebruik van methylbromide na 1.9.1983 geheel te beëindigen. Vanaf 14.9.1983 mag geen methylbromide meer worden gebruikt als ontsmettingsmiddel van grond waarop augurken, komkommers, anjers, chrysanten en freesia’s worden geteeld. Eind 1984 geldt het verbod ook voor de teelt van tomaat, paprika, aubergine en gerbera.
Methylbromide werkt irriterend op huid en ogen. De tijd tussen blootstelling en het optreden van de eerste aspecifieke effecten bedraagt tussen 0,5-6 uur. Deze effecten zijn o.a. zich onwel gevoelen, gezichtszwakte, hoofdpijn, misselijkheid. Er zijn verscheidene vergiftigingen met dodelijke afloop bij de mens beschreven, waaraan longoedeem als voornaamste symptoom vooraf ging. Ook zijn gevallen bekend met blijvende afwijkingen van het centraal zenuwstelsel. De MAC-waarde is 60 mg/m3 (in België 5 ppm).
De hiervan afgeleide EPEL-waarden voor blootstelling gedurende 30, 60 en 120 minuten bedragen resp. 120, 60 en 60 mg/m3. De reukdrempel is echter minder dan 60 mg/m3. Uit onderzoek bij dieren is gebleken dat de gevoeligheid voor methylbromide verschilt per diersoort en dat er soms een lange latentietijd bestaat tussen het tijdstip van blootstelling en het optreden van symptomen. Bij de proefdieren werden o.m. long-, lever- en nierafwijkingen en soms verlammingen waargenomen. Het onderzoek naar eventuele vruchtbeschadigende en veronderstelde carcinogene effecten van methylbromide is nog gaande.
In vissen komt kwik overwegend voor als monomethylkwik. Bij lokale verontreinigingen van het milieu met kwik of monomethylkwik werden concentraties gemeten van 1-20 mg/kg vis. Dit heeft geleid tot vergiftigingen bij de mens na het eten van vis (Minamata, Japan) en na de consumptie van graan dat met methylkwik was ontsmet (Irak, 1972).
De neurotoxische werking van monomethylkwik uit zich in het verlies van gevoel (handen, voeten), spiercoördinatiestoornissen (vooral benen), verlammingen, vernauwing van het gezichtsveld en achteruitgang van het gehoor. Doordat methylkwik de placenta passeert, heeft deze verbinding effect op het ongeboren kind; er kan zich b.v. debiliteit voordoen.
In veel gevallen worden in vissen en andere dieren gelijke hoeveelheden kwik en seleen gevonden. Mogelijk is het seleen op te vatten als een ontgiftigende stof.
De aanvaardbare tijdelijke belasting voor de mens, vastgesteld door de World Health Organization (WHO), bedraagt 0,3 mg/week, waarvan niet meer dan 0,2 mg als methylkwikverbindingen (1978); daarbij wordt 20 ppb kwik in bloed aanvaardbaar geacht (WHO, 1973). Volgens een richtlijn van de EG (1974) wordt 0,01—0,125 mg methylkwik een aanvaardbare wekelijkse belasting gevonden.