Gepubliceerd op 01-12-2020

houtwal

betekenis & definitie

opgeworpen, langgerekte aarden wal met een aaneengesloten beplanting van houtsoorten. Een houtwal kan begroeid zijn met verscheidene houtsoorten, opgaand hout en struiken of hakhout.

De houtwal deed dienst als wild-, vee- en windkering, als perceelscheiding en als leverancier van geriefhout. Naar gelang de behoeften, ontstonden er streeksgewijs verschillende typen houtwallen. Zij zijn vooral te vinden op de oude zandgronden van Friesland, Drenthe, Overijssel en Gelderland. De totale oppervlakte in Nederland is ca. 20000 ha.Bij houtwallen treden vaak op kleine schaal gradiënten op: van relatief voedselarm en droog (boven) naar relatief voedselrijk en nat (onder). Ook kunnen de noord- en zuidkant van de wal sterk verschillen. De vegetatie zal dus verschillen als men dwars over de houtwal kijkt.

Naast de rijke flora kennen houtwallen ook een rijke fauna, m.n. insekten en vogels. Typische houtwalsoorten zijn de grasmus, tuinfluiter en braamsluiper, terwijl ook paapje, geelgors en roodborsttapuit in de nabijheid worden aangetroffen. Houtwallen die in de genoemde gebieden vaak karakteristieke landschapselementen vormen, worden bedreigd door de veranderde landbouw en door ruilverkaveling.

In het kader van de schaalvergroting worden zij gesloopt. Het onderhoud blijft achterwege, de bodem wordt verrijkt met meststoffen, wat een verarming van de flora inhoudt. Doordat boeren de afrastering (prikkeldraad) vaak aan de bomen vastmaken, krijgt het vee de kans de wallen te vertrappen. Soms pogen de boeren de groei van bramen en brandnetels op de houtwallen te bestrijden door deze af te branden, waarbij dan tevens de humuskop van de wal verbrandt, zodat de typische bodemgesteldheid verdwijnt (en de bramen en brandnetels sterker terugkomen). Daarnaast worden flora en fauna bedreigd door het gebruik van pesticiden op de percelen.

Litt. Stichting Natuur en Milieu, Houtwallen in het boerenland (1980).