zout van het chemische element fluor (F). Fluor behoort tot de groep van de halogenen, waartoe ook chloor, broom en jood worden gerekend.
Bijna overal in de natuur, ook in het menselijk lichaam (vooral in de botten) komt fluor voor. Dit komt doordat het element fluor de eigenschap bezit zich sterk te binden. Daardoor komt het niet vrij voor, maar praktisch alleen als fluorion, d.w.z. als een zout (fluoride) dat geheel andere eigenschappen heeft dan het element fluor.Tussen 1900-45 zijn vooral in de vs de cariësremmende eigenschappen van fluoride ontdekt en onderzocht. Omdat deze werden ontdekt in gebieden waar van nature fluoride in het water voorkwam (in concentraties van ca. 1 mg/1), trachtte men (met succes) deze eigenschappen te imiteren door fluoride aan het drinkwater toe te voegen (drinkwaterfluoridering). Uit het in 1953 begonnen onderzoek in Nederland (Tiel), dat 20 jaar is voortgezet, bleek dat door het drinken van gefluorideerd water het aantal gevallen van tandbederf met 50 % afnam in vergelijking tot het landelijk gemiddelde.
Voor het onderzoek naar eventueel schadelijke effecten van fluoride, ook bij langdurig gebruik, bestond een unieke mogelijkheid, doordat alleen al in de vs 7 mln. mensen 50 jaar of langer water met ca. 1 mg fluoride/l gedronken hadden. Op basis van deze onderzoeken werd in een groot aantal landen tot fluoridering van het drinkwater besloten — ook in Nederland. In 1970 kregen ca. 3,5 mln. Nederlanders water met een verhoogd fluoridegehalte via de waterleiding. In 1973 werd vanwege het ontbreken van individuele keuzevrijheid (wel of niet extra fluoride) de drinkwaterfluoridering gestopt. Milieuproblemen die fluoride veroorzaakt heeft, hebben stellig een rol gespeeld bij dit besluit. Een aantal bedrijven, m.n. de superfosfaatindustrie, aluminiumsmelterijen en glasfabrieken hebben vaak zeer hoge fluoride-uitstoten, hoewel de rookuitstoot van te voren in wastorens wordt gereinigd.
Ook de verbranding van steenkool doet veel fluoride in de atmosfeer terechtkomen. De belasting van het milieu met fluoride als gevolg van de fluoridering is te verwaarlozen.
Voor de drinkwaterfluoridering van al het drinkwater zou ca. 2 mln. kg fluoride per jaar nodig zijn. Praktisch al dit fluoride komt in het afvalwater terecht. Hierdoor wordt weliswaar het fluoridegehalte van het oppervlaktewater verhoogd, maar dit is relatief weinig. Een rivier als de Rijn vervoert per jaar al 20 mln. kg fluoride. Dit fluoride is voor het grootste deel van nature aanwezig. Uiteindelijk voegt het fluoride zich bij het zeewater, dat al een enorme hoeveelheid fluoride bevat.
Fluoremissies van het bedrijf Bayer-Rickmann te Dudzele veroorzaakten in 1974 een aanzienlijke sterfte onder het vee in de polders ten noorden van Brugge. Het KB van 13.3.1975 beperkte de fluoremissies van het bedrijf en stelde ook normen vast voor de immissiewaarden in de buurt van het bedrijf. Het bedrijf werd op 10.3.1980 veroordeeld tot een boete van BF 3000 en tot het betalen van de (hoge) gerechtskosten wegens het niet naleven van de exploitatievoorwaarden in verband met het lozen van fluor.
De voor de drinkwaterfluoridering gebruikte fluoride is afkomstig van de superfosfaatindustrie. Het daar verwerkte fosfaat komt uit fosfaatmijnen in West-Afrika. Dit fosfaat is afkomstig van de omhooggekomen zeebodem en bestaat voor het grootste deel uit fossiele visgraten en haaietanden. Dit materiaal heeft uit het zeewater, dat 1 mg fluoride/1 bevat, veel fluoride opgenomen (3,5 % fluoride in de vorm van fluorapatiet). Van dit zeer onoplosbare materiaal wordt een oplosbaar fosfaat gemaakt (superfosfaat), waarbij meer dan de helft van het fluoride vrijkomt.
Het deel dat in het fosfaat blijft, komt bij de bemesting op het land terecht (ca. 500000 kg fluoride per jaar). Van het vrijgekomen fluoride gaat een deel door de fabrieksschoorsteen de lucht in. De rest is via reiniging in de wastoren in water opgelost; dit deel wordt voor o.a. de drinkwaterfluoridering gebruikt.
Nadat in Nederland de drinkwaterfluoridering was beëindigd, kwamen alternatieve methoden van fluoridetoediening in de belangstelling: fluoridetabletten, lokale fluorapplicatie (‘fluorhappen’) en het gebruik van fluoridebevattende tandpasta’s. Fluoride in de juiste dosering (in drinkwater tot minder dan 8 mg/1) verlaagt de oplosbaarheid van apatiet in het tandglazuur. Het speelt zo een rol bij de glazuurvorming en de rijping van gebitselementen bij kinderen tot 15 jaar. Daarnaast heeft fluoride een cariësremmende werking, ook bij volwassenen. Pas bij hogere doseringen is fluoride toxisch, en heeft het effect op m.n. tanden en skelet (fluorosis), en in ernstige gevallen op het zenuwstelsel, de schildklier en de nieren. In die situatie spelen in de regel ook andere factoren een rol, zoals het vet- en vitaminegehalte en de samenstelling van het dieet.