Gepubliceerd op 29-06-2020

revolutiepoging van 1918

betekenis & definitie

Poging van de sociaal-democratische politicus P. J.

Troelstra (1860-1930) om de revolutionaire wind van najaar 1918 vanuit het buitenland te doen overslaan naar Nederland. De positie van de Oranjes werd er uiteindelijk door verstevigd, terwijl de sociaal-democraten in een jarenlang politiek isolement terechtkwamen.De sociaal-democratische SDAP had bij de verkiezingen in juli 1918 een grote overwinning geboekt, mede dankzij de invoering van het algemeen mannenkiesrecht. De sociaal-democraten konden de winst echter niet met regeringsdeelname bekronen. Na een moeizame formatie was een coalitie onder leiding van jonkheer Ch.J.M. Ruijs de Beerenbrouck tot stand gekomen, die voornamelijk uit confessionelen bestond. De Eerste Wereldoorlog draaide in het najaar van 1918 uit op een nederlaag voor de centrale mogendheden onder leiding van Duitsland en Oostenrijk-Hongarije. Op 4 november ontstond muiterij onder de matrozen in het Duitse Kiel.

Zij riepen de republiek uit, waarna een revolutionaire golf over Duitsland spoelde. In november deden keizer Wilhelm II en de Duitse vorsten afstand van hun troon en kreeg het Rijk een republikeinse regeringsvorm. Hierna werd de vrede getekend. Het Habsburgse Rijk viel uiteen en de Oostenrijkse keizer werd afgezet. Een jaar eerder was de tsaar van Rusland al ten val gekomen. In de zomer van 1918 was hij met zijn gezin door de bolsjewieken vermoord.

Ook in het neutrale Nederland was de sfeer in het najaar van 1918 gespannen; de werkloosheid was hoog en levensmiddelen waren gerantsoeneerd en op de bon. Het leger was al tijden gemobiliseerd en gedemoraliseerd. Eind oktober braken in legerkamp De Harskamp rellen uit, waarna het op meer plaatsen tot ongeregeldheden kwam. Opperbevelhebber C.J. Snijders besloot daarop tot collectieve strafmaatregelen, die zijn positie ondergroeven. Dit leidde tot zijn ontslagaanvraag, die koningin Wilhelmina in eerste instantie afwees. Wegens zijn eerdere aandringen om de Nederlandse neutraliteit op te geven ten gunste van de centrale mogendheden had het vorige kabinet in de zomer al geprobeerd Snijders te ontslaan, een besluit dat de koningin eveneens geweigerd had te bekrachtigen.

Onder invloed van de binnen- en buitenlandse spanningen, en de desolate staat van het Nederlandse leger incalculerend, betoogde SDAP-voorman P.J. Troelstra tijdens een bestuursbijeenkomst op 2 november dat zijn partij het voortouw zou moeten nemen bij de aankomende revolutionaire omwenteling in Nederland. Op 5 november viel hij tijdens een interpellatie opperbevelhebber Snijders en de regering hard aan, waarna het kabinet een dag later het definitieve ontslag van de generaal bekendmaakte. Voor Troelstra was dat een teken van zwakte van het establishment en het sterkte hem in zijn idee dat de revolutie ook in Nederland aanstaande was. Nadat het bericht van de val van de Duitse keizer op 9 november Nederland had bereikt, waren diverse Rotterdamse gezagsdragers bereid tot overleg met de sociaal-democraten over het zo vreedzaam mogelijk laten verlopen van de machtsoverdracht bij een omwenteling. Op 10 november vroeg de eens zo machtige Duitse keizer politiek asiel aan in Nederland.

Op 11 november sprak Troelstra op een partijbijeenkomst in Rotterdam uit dat de Nederlandse arbeidersklasse op dat moment de politieke macht greep.

Woorden van gelijke strekking herhaalde hij een dag later in de Tweede Kamer, waarbij hij ook fel uithaalde naar koningin Wilhelmina en haar rol in de Snijdersaffaire. Het kabinet deed daarop snel een aantal weinig vergaande voorstellen om de sociaal-democraten de wind uit de zeilen te nemen. Intussen trof de hofhouding zonder Wilhelmina daarin te betrekken voorbereidingen voor een eventuele vlucht van de koningin. Volgens de overlevering zou koningin-moeder Emma de menigte op straat vanuit haar raam hebben gezien en eveneens bevreesd zijn geweest dat de revolutie daadwerkelijk was uitgebroken. De massa kwam echter niet in beweging. Gevolg was wel dat Troelstra’s politieke opponenten meer tot elkaar kwamen, terwijl zijn eigen achterban meer verdeeld raakte.

Hij had een misrekening gemaakt. Twee dagen later, op 14 november, moest Troelstra in de Kamer zijn ongelijk erkennen, waarbij hij benadrukte dat hij niet daadwerkelijk tot revolutie had opgeroepen en geen geweld had gewild. Op dezelfde dag deed in Duitsland het hoofd van het Huis Mecklenburg-Schwerin, waartoe prins Hendrik behoorde, afstand van de troon.

Op straat waren steeds meer uitingen van aanhankelijkheid aan Oranje te zien en de koninklijke familie ontving veel steunbetuigingen vanuit de bevolking. Een op 18 november op de Maliebaan (tegenwoordig Malieveld) in Den Haag georganiseerde bijeenkomst met koningin Wilhelmina, prins Hendrik en prinses Juliana kende een zeer grote opkomst. Volgens een tevoren uitgedacht scenario werden de paarden van de rijtuigen waarin de koninklijke familie zat ‘spontaan’ uitgespannen en werden zij rondgetrokken door soldaten te midden van een enthousiaste menigte. Op 20 november verscheen een gezamenlijke proclamatie van koningin en ministers, waarin enige hervormingsmaatregelen werden aangekondigd en die opvallend verzoenend van toon was.

In plaats van verzwakt was de positie van de Oranjes door de revolutiepoging eerder versterkt. De ‘vergissing van Troelstra’ bracht de sociaal-democraten op nationaal niveau jarenlang in een politiek isolement. Pas in 1939 zouden zij in de regering komen. Nog steeds is niet geheel duidelijk in hoeverre Troelstra’s uitspraken in de Tweede Kamer geïnterpreteerd moeten worden als een daadwerkelijke poging tot machtsovername.

Zie ook sociaal-democratie.