Kwestie waarmee prins Bernhard in 1976 in opspraak kwam omdat hij steekpenningen zou hebben aangenomen van de Amerikaanse vliegtuigbouwer Lockheed. Een door de regering ingestelde Commissie van Drie onderzocht de aantijgingen, een onderzoek dat in augustus 1976 in een kritisch rapport resulteerde.
De regering nam de conclusies van deze onderzoekscommissie over, waardoor prins Bernhard zich gedwongen zag een groot aantal functies, waaronder die van inspecteur-generaal der krijgsmacht, neer te leggen. Op 6 februari 1976 vond in de Verenigde Staten een hoorzitting plaats in de Senaat met de president-directeur van Lockheed, Carl Kotchian. Deze had het over betalingen aan ‘a high Dutch government official’. De Nederlandse ambassadeur in Washington gaf bij minister-president J.M. den Uyl aan dat prins Bernhard hiermee bedoeld werd. Hij zou door Lockheed betaald zijn om een gunstig klimaat voor de afzet van haar producten te genereren. Het kabinet-Den Uyl besloot daarop een onafhankelijke commissie te benoemen die een onderzoek moest instellen naar deze beweringen.
Van deze commissie maakten deel uit A.M. Donner, rechter in het Europees Hof van Justitie, H. Peschar, voorzitter van de Algemene Rekenkamer en M.W. Holtrop, oud-president van De Nederlandsche Bank. Met de instelling van de commissie zag de regering af van een gerechtelijk vooronderzoek. De commissie bood op 12 augustus haar rapport aan de regering aan.
Hierin stond onder andere dat Lockheed in 1968 aan de prins een aanbod gedaan zou hebben van $ 100.000 en dat dit geld daarna op de rekening van ene Victor Baarn gestort was. Ook had de prins in 1974 twee brieven aan Lockheed geschreven, waarin hij om $ 1.000.000 commissiegeld vroeg voor bemiddeling bij de aankoop van gevechtsvliegtuigen. De ministers H. Vredeling (PvdA) van Defensie en enkele collega’s waren in het ministerraadsdebat over het rapport aanvankelijk van mening dat de prins strafrechtelijk aangepakt moest worden. Staatssecretaris M.P.A. van Dam (Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening) dreigde zelfs zijn ontslag aan te bieden indien strafrechtelijke maatregelen uitbleven. Maar uiteindelijk stemde het kabinet onder druk van Den Uyl in met de conclusies van het rapport.
Op 26 augustus 1976 deelde de minister-president in de Tweede Kamer mee dat volgens het rapport prins Bernhard ‘zich aanvankelijk veel te lichtvaardig heeft begeven in transacties die de indruk moesten wekken dat hij gevoelig was voor gunsten’. Bovendien had ‘de Prins zich laten verleiden tot het nemen van initiatieven die volstrekt onaanvaardbaar waren’. De minister-president oordeelde daarop dat de prins ‘het belang van de Staat heeft geschaad’. Van feitelijke invloed van prins Bernhard op het aanschafbeleid bleek overigens geen sprake te zijn geweest. De Tweede Kamer stemde daarop met de bevindingen van het kabinet in, met uitzondering van de PSP-fractie. Prins Bernhard legde een groot aantal functies neer. Hij verscheen enige weken na het debat in de Tweede Kamer voor het eerst niet in uniform maar in burger op Prinsjesdag.In een tweetal kort na het overlijden van prins Bernhard in december 2004 gepubliceerde interviews gaf de prins toe dat hij geld had aangenomen van Lockheed, maar hij zei erbij dat het geld niet voor hemzelf bestemd was, maar voor vrienden en goede doelen, waaronder het Wereld Natuur Fonds.
Zie ook Baarn, Victor> Bernhard Prins der Nederlanden> uniformverbod.