Gepubliceerd op 29-06-2020

Koninkrijk Holland

betekenis & definitie

Opvolger van de Bataafse Republiek. Tijdens het Koninkrijk Holland (1806-1810) werd Nederland voor het eerst een constitutionele monarchie.

Koning was Lodewijk Napoleon. Het omsmeden van de statenbond naar een eenheidsstaat, dat al tijdens de Bataafse Republiek was begonnen, werd krachtig voortgezet. In haar nadagen was de Bataafse Republiek min of meer een dictatuur geworden onder leiding van raadpensionaris Rutger Jan Schimmelpenninck (1805-1806). Hij vestigde zich met veel (bijna monarchaal) vertoon in Huis ten Bosch. In deze periode werd flinke vaart gezet achter verschillende centralistische wetsvoorstellen. Voorbeelden hiervan waren de invoering van nationale belastingen, reorganisatie van de posterijen, een wet op het lager onderwijs en een vastgelegde spelling.

De Franse keizer Napoleon zon op meer directe invloed en liet aan de Bataafse secretaris van staat voor Marine Carel Hendrik Verheull weten zijn broer Lodewijk tot Koning van Holland te willen aanstellen. Een delegatie werd daarop naar Parijs gestuurd om de keizer dit idee uit het hoofd te praten. Napoleon wilde de delegatie echter alleen ontvangen indien zij hem zou verzoeken Lodewijk als Koning van Holland aan te stellen. Op 4 juni 1806 trad Schimmelpenninck door de toenemende druk af. Een dag later werd de delegatie door de keizer en zijn broer ontvangen met het bijbehorende verzoek. Dezelfde dag werd Lodewijk geïnstalleerd. Samen met zijn vrouw Hortense de Beauharnais, een stiefdochter van Napoleon, deed hij vervolgens op 23 juni zijn intrede in Den Haag.Een verdrag met Frankrijk en een door Napoleon bijgevoegde constitutie regelden de staatkundige verhoudingen voor dat moment. In augustus 1806 werd een aangepaste grondwet aangenomen. Hierin werd onder andere vastgelegd dat de Koning ministers mocht benoemen evenals leden van de Raad van State (zonder raadpleging van dit orgaan konden geen wetten worden aangenomen). Verder kreeg de Koning onder meer het recht zich op het diplomatieke vlak te begeven, gratie te verlenen en werd hij bevelhebber van het leger. Ook werden in de grondwet enige burgerrechten voor de bevolking vastgelegd. Het kabinet van Schimmelpenninck werd in eerste instantie bijna geheel gehandhaafd. Later voerde Lodewijk veel veranderingen in de kabinetssamenstelling door.

Kort na de installatie van koning Lodewijk sloot Pruisen zich aan bij de geallieerde tegenstanders van Frankrijk. Lodewijk leverde een beperkt aantal troepen ter verdediging van de Franse invloedssfeer. Belangrijke kwesties tijdens de regeerperiode van Lodewijk waren de door zijn broer vurig gewenste invoering van de conscriptie (militaire dienstplicht op basis van loting), de uitvoering van het Continentaal Stelsel (verbod op handel met Engeland) en het onder controle krijgen van de staatsschuld. Op geen van deze punten kon Lodewijk indruk maken op zijn broer. Lodewijk lette hierbij naar de zin van zijn broer te veel op de Hollandse belangen en te weinig op die van het keizerrijk. Zo zou een strikte naleving van het Continentaal Stelsel, die in feite het einde van het grootste deel van de overzeese handel zou betekenen, desastreuze gevolgen hebben gehad voor de toch al beroerde economische positie van het koninkrijk.

In tegenstelling tot Lodewijk wenste Napoleon een dienstplichtigenleger. Dit sloot niet aan bij de traditie van de oude Republiek, waarin steeds was gewerkt met huurlingen. In 1809 moest Lodewijk toch voorzichtig toegeven aan zijn broer door weesjongens aan te wijzen voor militaire dienst. Dit stuitte op veel weerstand.

De regering van koning Lodewijk borduurde op veel punten voort op het werk van Bataafse kabinetten. Voorbeelden daarvan waren belastinghervormingen en aanpassingen van het schoolsysteem. De waterwerken werden aangepakt. Ook werd onder Lodewijk Napoleon de macht van de gilden sterk aan banden gelegd. Zij zouden uiteindelijk door koning Willem I in 1818 definitief worden afgeschaft. In 1808 liet Lodewijk voor het eerst een tweejaarlijkse tentoonstelling van industriegoederen in Utrecht houden.

Deze kan worden gezien als een voorloper van de latere Jaarbeurs. Op cultureel gebied boekte Lodewijk enig succes. Zo liet hij de schilderijen van de Nationale Konstgallery uit Huis ten Bosch (voor publiek geopend in 1800) overbrengen naar Amsterdam. Deze collectie vormde de basis van het latere Rijksmuseum. Ook zond hij een groep kunstschilders naar Parijs en hield hij in 1808 in het Koninklijk Paleis te Amsterdam een tentoonstelling van hun werk. De in 1798 gestichte nationale bibliotheek in Den Haag kreeg van hem het predikaat koninklijk.

Na de Engelse inval op Walcheren in 1809 kwam Lodewijk Napoleon in een steeds lastiger parket. Uiteindelijk trad hij door toenemende Franse druk op 1 juli 1810 af, waarna zijn broer Holland inlijfde bij het Keizerrijk.

Een aantal factoren lijkt de acceptatie van het opgelegde koninkrijk met een nieuwe buitenlandse koning te hebben vergemakkelijkt. Zo was men tijdens de Bataafse Republiek al gewend geraakt aan eenhoofdig leiderschap (Schimmelpenninck) en aan Franse inmenging in de binnenlandse politiek. Daarnaast stond Oranje in deze periode duidelijk aan de zijlijn. De voormalige stadhouder Willem V was begin 1806 overleden en een spoedige terugkeer van zijn zoon was niet te verwachten. Verder hadden de Oranjes schadeloosstelling van Napoleon aanvaard voor het verlies van het stadhouderschap, waardoor het koninkrijk zelfs op een zekere legitimiteit kon bogen.

Het Koninkrijk Holland is achteraf gezien een belangrijke schakel geweest in de overgang van de oude Republiek der Verenigde Nederlanden naar het latere Koninkrijk der Nederlanden. Het doorgevoerde centralisme en het eenhoofdig leiderschap maakten na de Franse tijd een terugkeer naar de oude structuren van de Republiek feitelijk onmogelijk. Koning Willem I en zijn opvolgers konden in diverse opzichten voortgaan op de weg die tijdens het Koninkrijk Holland was ingeslagen. Naast het centralistische, constitutioneel-monarchale staatsbestel gold dat ook voor de manier waarop het koningschap werd vormgegeven (bijvoorbeeld optredens in het openbaar) en de verdere uitwerking van in gang gezet beleid (bijvoorbeeld de aanleg van kanalen).