Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

ijzer

betekenis & definitie

('ij.’zər) o. (-s; -tje)

I. Eig. onedel grauw metaal waarvan men alle mogelijke gebruikelijke voorwerpen vervaardigt: gedegen, ruw, zuiver een plaat, staaf, stuk, ton gieten, smeden, smelten; hard, korrelig, week -; gegoten -, Tgst. plaatijzer; - en staal; kan roesten; zo sterk als -. Gez. men kan geen met handen breken, het onmogelijke kan men niet doen; men moet het smeden, als of terwijl het heet is, men moet de goede gelegenheid aangrijpen; oud -, ijzerwerk dat alleen nog goed is om opgesmolten te worden; van - en staal zijn, tegen alle vermoeienis bestand. →: lood, steen.

II. Metn.

1. Algm. voorwerp van ijzer ; een gloeiend -; het van een →: boor, →: schaats, →: slede; het is een heet om aan te pakken, een hoogst lastige zaak om te beginnen.
2. Inz.
a. hoefijzer : het paard zijn is los.
b. strijkijzer : zet even het op dat kleedje,
c. ijzers, boeien : iemand in de -s sluiten.

Enc. De oudste vondsten van ijzer, nl. in Egypte, zijn afkomstig uit de 40ste eeuw v. K. Ten tijde van het Nieuwe Rijk (1580-525 v. K ) werden ijzeren wapens en gereedschappen gebruikt, maar die kwamen van de Hettieten die ook het staal kenden. In Egypte kan men eerst na 30 v.

K. van een ijzertijd spreken. In Babylonië was het ijzer misschien ± 2300 v. K. bekend doch eerst ± 700 v. K. algemeen in gebruik. In Syrië en Palestina schijnt de Ijzertijd ± 1100 v. K. te moeten beginnen, in Griekenland ± 700 v.

C. Men heeft in Italië ijzerresten gevonden uit de XIIIde eeuw v.K., doch de IJzertijd begint er, evenals in het Alpen- en het Donau-gebied eerst in de XIde eeuw. In die eeuw kwamen er al ijzeren voorwerpen naar Midden- en Noord-Europa; hier gaat de IJzertijd echter van 500 v. K. tot aan de geboorte van Kristus.

Tote die ontwikkeling hebben de Kelten veel bijgedragen en van hen leerden de Germanen het ijzerbeter en doelmatiger bewerken. De voornaamste ijzerertsen zijn : magneetijzersteen (ijzergehalte ; 72%), roodijzererts (70 %); bruinijzersteen (tot 60 %), o. a. minette (o. a. in het Groothertogdom Luxemburg), spaatijzersteen (48%). In de oudheid en tot ± 1400 n. K. werd ijzer gewonnen door verhitting met houtskool, thans uitsluitend in hoogovens. IJzer heeft als soortelijk gewicht 7,86 ; zijn smeltpunt is 1510° C, zijn elektrisch geleidingsvermogen 18. Het is het voornaamste metaal voor de nijverheid en wordt gebruikt voor het vervaardigen van machines, spoorwegmateriaal, bruggen, gewapend beton, gas- en waterleidingsbuizen, scheepsbepantsering, ketels, kachels en ander huishoudelijk gerei, blik, gegalvanizeerd ijzer en tot staal verwerkt voor staven, balken, rails enz.