Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 18-02-2020

steen

betekenis & definitie

(ste:n) (stenen; -tje) I. m. (als voorwerp) ook o. (als stofnaam)

I. Eig. 1. Algm. (stuk van een) harde delfstof die noch brandbaar noch in water oplosbaar is : zo hard als -; kalk-, zandsteen; de litografische van Solnhofen; stenen uit een groei opdelven; met stenen gooien, smijten, werpen; stenen houwen voor bestrating; een weg harden met -; over de trekken. Gez. dat is mij een van het hart, ik word ontheven van een drukkende last; de eerste werpen, beginnen met te beschuldigen; een des aanstoots zijn, ergernis geven; een met een brief eraan, nl. om hem goedkoper te versturen, omdat het briefport duurder was; harde stenen wetten ijzer, harde slagen maken wig eer, tegenspoed maakt de mens verstandiger; iemand geen in de rug leggen, hem in het geheel niet hinderen ; blijven liggen als een -, zich niet meer verroeren ; op een rollende groeit geen mos of een rollende vergaart geen mos, veel verandering deugt niet; der wijzen, middel waar de alchimisten tevergeefs naar zochten om goud te maken; zij menen de (der wiijzen) gevonden te hebben, verheugen zich om iets zonder betekenis ; zoeken naar de der wijzen, ook Fig. naar iets onmogelijks. → ezel, hart, helse steen, huis.
2. Inz. a. bouwsteen : een huis van stenen bouwen; stenen bakken. Gez. al zou de onderste boven komen, al zou alles ondersteboven gekeerd moeten worden; de ene zal niet op de andere blijven, alles zal ondersteboven gekeerd, verwoest worden; de eerste leggen, een bouw of een groot werk beginnen; het vriest een dik, zeer hard ; ook een -tje bijdragen, ook een kleinigheid bijdragen,
b. vloersteen : nieuwe stenen laten komen om de keuken te plaveien; op de -tjes lopen, op het trottoir.
c. litografische steen : op graveren, tekenen, drukken.
d. edelsteen : een ring met mooie stenen.

II. Metn. 1. wat van steen is vervaardigd nl.

a. m. voorwerp van steen : bouw-, goot-, graf-, hoek-, molen-, slijp-, straat-, vloersteen; de van een altaar; de is van het graf afgewenteld, de grote moeilijkheden zijn overwonnen; - en been klagen [zinspeling op de stenen altaarplaat metheiligenbeenderen],heftig klagen.
b. m. voorwerp vroeger van steen, thans ook van andere stof vervaardigd : dam-, dobbel-, dominosteen.
c. o. stenen burcht: het Steen te → Antwerpen; het Gravensteen te → Gent; het woord vindt men ook terug in Loevestein.
2. Eert. gewicht, oorspronkelijk met een steen van bepaalde zwaarte afgewogen, 3 à 4 kg : een kaarsen, vlas.

III. m. Metf. [van I 1]

1. steenachtige massa in het menselijk of dierlijk lichaam : stenen in de maag hebben; bezoarsteen; aan de lijden of de hebben, het graveel hebben; iemand van de snijden, een ziekelijke verharding uit de blaas snijden.
2. harde kern van grote vruchten : de van een abrikoos, perzik, pruim.
3. wat zo hard is als een steen ; hagelsteen.

< >