Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 24-02-2020

zaak

betekenis & definitie

(za:k) v. (zaken; -je)

I. Eig. iets werkelijks nl.
1. iets dat voor het gerecht wordt gebracht, rechtsgeding, proces : iemands verdedigen; een advokaat de in handen geven; niemand kan rechter zijn in zijn eigen -; korrektionele, kriminele -; een van koophandel; die komt morgen voor (de rechtbank); gerechtszaak; er van maken, gaan procederen. → advokaat.
2. zaken, al wat voorwerp van iemands vermogen kan zijn : hij heeft veel zaken geërfd. Syn. → goed.
3. iets waarmee men handel drijft : verschillende zaken te verkopen hebben.
4. ding, voorwerp : de nodige zaken klaarleggen; op de kermis ziet men rare zaken; aan een blijven hangen, er tegen zijn zin eigenaar van worden; de is in kalk en cement, is geregeld. Syn. → ding.
5. iets waar men mee bezig is, bezigheid : stipt zijn in zijn zaken; gemene met iemand maken, zich bij hem aansluiten (gewoonlijk om iets kwaads te doen).
6. iets wat iemand aanbelangt, aangelegenheid ; een van gewicht; een lastige -; zijn eigen zaken doen; dat is mijn -; bemoei u met uw eigen zaken; dat zijn uw zaken niet; in zake (van) onderwijs; orde op zijn zaken stellen; binnenlandse, buitenlandse zaken. Gez. het hele -je, alles; hoe staat het met de zaken? hoe is het ermee ? je kan het niet, dat is de hele -, dat is de kwestie; onverrichter zake terugkeren, zonder dat men zijn doel bereikt heeft; zoals de nu staat, zoals de toestand nu is. Syn. → aangelegenheid, stuk.
7. iets dat gebeurt of gebeurd is, daad, feit: ik zal je de hele vertellen; zaakgeheugen; je moet de zaken nemen zoals ze zijn; de gang van zaken was aldus; dat is niet veel -s, betekent niet veel; gedane zaken hebben of nemen geen keer, men kan het gedane, gebeurde niet ongedaan maken. → bevind.
8. iets waarover men spreekt, handelt : dat is de -; met kennis van zaken spreken. Gez. dat doet niets tot de af of ter zake, heeft er niets mee te maken of is van geen invloed; de omkeren, van een andere zijde beschouwen; om de heen draaien, niet precies zeggen wat men wil of niet de zuivere waarheid zeggen; ter zake, hou je bij je onderwerp of laten wij beginnen.
9. iets dat vereist wordt, vereiste : het is op zijn hoede te zijn; het is dat...
10. iets dat iets anders teweegbrengt, reden, oorzaak : de-is, hij voelt er niets voor; ter zake van...

II. Metn. [van I 3]

1. handelsbedrijf, nering : een beginnen, drijven, openen, oprichten, overnemen, uitbreiden; een aan iemand overdoen; zaken met iemand doen; de zaken gaan daar goed; voor zijn zaken op reis zijn; hij is nu uit de -; een man van zaken, een handels-, koopman of iemand die doortastende maatregelen neemt; goede zaken doen, veel winst maken.
2. winkel, affaire : het is daar een drukke -.