Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

gezicht

betekenis & definitie

(gə'zicht) o. (-en; -je)

I. Eig, het zien : dat belet het -; bij of op het eerste -; iets op het eerste spelen, van het blad af. Syn. aanblik.

II. Metn.

1. zintuig waarmede men ziet. oog (ogen) : zijn is slecht; iemand het benemen; het verzwakt; het terugkrijgen; hij heeft het verloren, is blind; zover het reikt, zover men kan zien.
2. uitgestrektheid met het gezicht (II 1) te overzien: in het komen, zijn; iemand, iets in 't krijgen; uit het verdwijnen, zijn; iemand, iets uit het verliezen, langzamerhand niet meer kunnen zien of gaandeweg onbekend geraken met het lot er van.
3. a. Algm. wat men ziet: een verrukkelijk -; een in, op, van een stad, wat men er ziet ook in afbeelding.
b. Inz.
a. voorste gedeelte van ‘s mensen aangezicht dat men ziet
1) zoals het van nature is : met een uitdrukking van fierheid op zijn -; een bleek -; iemand (strak, vlak) in het kijken om te ontdekken wat er in hem omgaat; de blijdschap op iemands kunnen lezen; iemand in 't slaan.

Gez. een dubbel -, een vals gezicht, een janusgezicht; een als een aap, bespottelijk lelijk; hou je -, zwijg; iemand enkel van kennen, van uiterlijk; iemand iets in het zeggen, ronduit; iemand iets lenen op zijn eerlijk -, het veronderstellen zonder zekerheid te hebben; iemand in het lopen, vlak op hem lopen; iemand in zijn uitlachen, in zijn tegenwoordigheid; iemand op zijn geven, slaan, trommelen, hem slagen op het gezicht geven; op zijn krijgen, klappen op zijn gezicht krijgen. → grijns, vader, waarheid.

2) met een bepaalde uitdrukking: je had zijn moeten zien! een benauwd, beroerd, effen, knorrig, onnozel, (onvriendelijk, scheef, strak, verbaasd, zuur trekken, zetten.

Gez. een effen trekken, zetten, niet vriendelijk kijken als blijk dat iets minder aangenaam is; een als een oorworm, een ontevreden, gemelijk gezicht; een van een doodbidder, een lijkbidder hebben, er zeer bleek of zeer ernstig, droef, saai uitzien; een van oude lappen, een zuur gezicht; een lang - of een van een el lang zetten, geërgerd, misnoegd, teleurgesteld kijken; een mooi door een kapotte ruit, gezegd tegen een huilend kind; een uitgestreken -, als eigenaardigheid van een femelaar; geen vertrekken, niets van zijn inwendige gewaarwordingen laten blijken; -en trekken, zijn gelaat grijnzend vertrekken; iemand met twee -en, een schijnheilige. Syn. → aangezicht,

b. wat men in een droom ziet, vizioen : een hebben.
c. uitzicht : dat heeft geen dat is geen -. ook Fig. dat staat niet.