Synoniemen zoeken
Synoniem van gezicht
Synoniem van 'n ander trefwoord

Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
gezicht
gezicht - het voorste deel van het hoofd van een mens. In Vlaanderen wordt het vaak aangezicht genoemd. In goedmoedig-schertsende stijl toet, in informele stijl: snufferd, snuit, snoet en, zeer informeel, smoel of smikkel (in België). Gelaat kan worden gebruikt als men de kleur, uitdrukking of karaktertrekken van iemand beschrijft: 'een bleek gelaat', 'hij had een strakke uitdrukking op het gelaat'. Wanneer men iemands gelaat opvat als een spiegel van zijn karakter, kan men ook fysionomie gebruiken. Een tronie of (plat) fieselemie is een ongunstig uitziend gezicht; een smoelwerk (zeer informeel) kan grappig, lelijk of ongunstig ogen. Boeventronie is de tronie (als) van een boef. Minachting klinkt door in bakkes en bek (beide informele stijl), facie en, zeer informeel, ponum of porum. Muil wordt in dit verband alleen gebruikt in verband met slaan, ranselen en dergelijke: 'ik heb zin om hem op zijn muil te slaan'. Het kenmerk van een blotebillengezicht is dat het bol is, een domme indruk maakt, en niet voorzien is van een baard of snor. Het vollemaansgezicht is eveneens 'kaal' en bol, maar toont een zelfvoldane uitdrukking.
Zie: hoofd.

Handwoordenboek synoniemen
J.V. Hendriks (1898)
Gezicht
zie Aangezicht.

Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
gezicht
gezicht - zelfstandig naamwoord
uitspraak: ge-zicht
1. voorkant van het hoofd
♢ ze had haar gezicht niet opgemaakt
1. met een stalen gezicht
[zonder gevoel te tonen]
2. dat geeft scheve gezichten
[het maakt anderen jaloers]
3. een raar gezicht trekken
[spieren in je gezicht bewegen]
4. iemand van gezicht kennen
[wel weten hoe hij eruitziet, maar meer niet]
5. iemand uit het gezicht verliezen
[niet meer weten waar hij is]
6. het recht in zijn gezicht zeggen
[zonder er omheen te draaien]
7. even je gezicht laten zien
[er kort op bezoek gaan]
8. het gezicht verliezen
[blind worden]
9. géén gezicht!
[niet om aan te zien, erg lelijk]
10. een klap in het gezicht
[een grove belediging]
11. op je gezicht gaan
[afgaan, mislukken]
12. een gezicht als een oorwurm
[boos en ontevreden]
13. een gezicht van oude lappen
[huilerig en lelijk]
14. iemand met twee gezichten
[een schijnheilig iemand]
15. liefde op het eerste gezicht
[verliefd worden als je elkaar voor het eerst ziet]
2. hoe het eruitziet
♢ die optocht was een mooi gezicht
1. op het eerste gezicht
[als je er voor het eerst naar kijkt]
2. het is géén gezicht
[het ziet er heel raar uit]
3. de trein verdween uit het gezicht
[ik zag hem niet meer]
Algemene uitdrukkingen:
1. je gezicht verliezen
[iets doen waardoor je je goede naam kwijtraakt]
Zelfstandig naamwoord: ge-zicht
het gezicht
de gezichten
het gezichtje
Synoniemen
gelaat, porum, smoel, snoet, snuit