v. (grijnzen; -je)
I. Eig.
1. Algm. onaangename vertrekking op het gelaat : terwijl een van spot zich uitbreidt op zijn wangen.
2. Inz. lachende grijns als uitdrukking van spot : een lach die iets heeft van een -.
II. Metn.
1. Veroud. toneelmasker, mombakkes : schrikwekkende grijnzen; een voor zijn gezicht hebben, niet oprecht zijn; geen behoeven, al lelijk genoeg zijn.
2. lelijke tronie : de van een aap.