Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 24-02-2020

waarheid

betekenis & definitie

('wa:rheit) v. (...heden)

1. Eig. het ware: de zoeken, vinden; de naakte, nuchtere, zuivere -; de spreken; om de te zeggen; dat is dicht bij, ver van de -; (antwoorden) naar -; de wil niet altijd gezegd zijn; kinderen en gekken (of dronken mensen) zeggen de -.

Gez. de heeft een schoon geluid, is aangenaam om te horen; de hoort men uit de kindermond, een kind liegt, vleit niet opzettelijk; de in het (aan)gezicht slaan, brutaal, grof liegen; de te kort doen, onwaar zijn; de vindt zelden gehoor, herberg, vindt zelden een goed onthaal; een als een koe, een paasos, een vanzelfsprekend iets; iemand eens flink, ongezouten de zeggen, hem zeggen waar het op staat; in -, inderdaad. ➝ leugen. Tgst. ➝ leugen.

2. Metn. wat waar is: godsdienstige, historische, wiskundige ...heden.