I. o. (-en; -je) het zien: bij mistig weer is het slecht; er is een schip in ’t -.
Gez. (een wissel) betaalbaar op -, op vertoon; iets in ’t hebben, het zien of op het oog hebben, ernaar streven; iets op sturen, ter inzage.
II. v. (-en; -je) [~ zeis en zaag] kleine zeis met handvat: koren maaien met de -.